De baljuw eiste dat Johannes Josephus moest worden gegeseld met een strop om de hals, gebrandmerkt en verbannen. In zijn verdediging zei de gevangene dat hij uit grote armoede had gehandeld. Sedert zijn huwelijk had hij geen werk kunnen vinden en hij moest leven van het over schot van zijn soldatengage. Hij had alleen gestolen wat nodig was voor zijn gezin: voedsel en brandstof. Werktuigen had hij niet gebruikt, behalve een mes dat hij bij zich droeg. Hij had veel berouw en beloofde voor God en justitie dat hij dit in het ver volg niet meer zou doen. Ook ontkende hij ooit geweld te hebben gebruikt, wat bleek uit het feit dat hij bij Kakelbeke eerst een steen tegen het meelhuisje had gegooid om te kijken of daar iemand aanwezig was. Het op 2 mei 1743 uitgesproken vonnis luidde als volgt. Geseling met een strop om de hals onder de galg, brandmerking met het stadsteken, verbanning voor altijd en betaling van de kosten. Pieter Docus ontving dezelfde straf. Geer- truijd Marinusse kreeg evenals haar 23- jarige dochter, Elisabeth de Boodt, 30 jaar tuchthuis wegens medeweten en het aan zetten tot roof. Bron: RAZE 1575, folio 74-80 Afb.l. De Oostpoort, van de binnenzijde gezien door B.D. Cohen. Waarschijnlijk dateert deze afbeelding uit 1856, vlak voor de afbraak van deze poort. De raampartij met de deur aan de rechterzijde maakte in 1832 bij de eerste kadasstrale registratie in 1832 deel uit van een schuur die door de stad Goes in erfpacht was gegeven aan bakker Marinus van Liere. 27

Tijdschriftenbank Zeeland

De Spuije | 2003 | | pagina 29