het huidige monument voor Koningin Emma: de Dam. De omringdijk van Wal cheren was hier ver naar binnen gestulpt om de toegang van de haven van Middel burg open te houden. In Zierikzee kwamen twee kreekjes bij elkaar om samen in de toen nog open getij degeul de Gouwe uit te stromen. Juist op de plek waar deze stroompjes samenvloei den werd de Dam aangelegd. Die plek heet nog altijd zo. De Oude Haven is het over blijfsel van de buitendijkse geul; hier heerst nog altijd het getij. De kaden langs de Oude Haven vormen ook hier weer de naar binnen gebogen zeedijk. Middelburg en Zierikzee bestonden allebei al toen de eerste dijken werden aangelegd. Ze hadden toen al een belangrijke haven functie. Het is dus logisch dat de haven op dezelfde plaats gehandhaafd bleef door de dijk om de havengeul heen te leggen. De meeste agrarische nederzettingen lagen echter wat verder van het water. Voor de vissers en schippers moest een havengele genheid worden gezocht en die vond men waar in de buurt een geul was afgedamd. Hier ontstonden nieuwe nederzettingen, die uiteindelijk ook een eigen kerk kregen en zelfstandige dorpen werden. Zo is Vlissingen gegroeid bij Oud-Vlissingen, Veere bij Zanddijk, Biezelinge bij Kapelle, Brouwershaven bij Brijdorpe. Omdat deze plaatsjes zo'n gunstige ligging hadden, overvleugelden ze in vele gevallen het moederdorp en konden ze zich zelfs tot stadjes ontwikkelen. Als we de plattegronden van deze haven plaatsen bekijken, valt op dat ze een grote overeenkomst vertonen. Als de zeedijk ter plaatse wat naar binnen werd gelegd, ont stond de bebouwing op de dijk langs de haven. In de meeste gevallen had men ook behoefte aan een spuikom om verzanding van de haven tegen te gaan; daar werd het achterste gedeelte van de geul voor gebruikt. Dit type vinden we in Vlissingen, Veere en Reimerswaal. Als de dijk niet naar binnen werd gelegd, zoals in Biezelinge en Brouwershaven, werden de huizen ook langs de haven gebouwd, maar nu helemaal buitendijks. Daarvoor werden de kaden langs de haven met grond opgehoogd, omdat de bebouwing natuurlijk ook bij hoge vloeden droog moest blijven. In dergelijke gevallen ont brak echter de ruimte om een deel van de geul als spuikom te gebruiken. In plaats daarvan werd naast de havengeul op de buitendijkse slikken een spuikom gegra ven. Dat was wat onhandig omdat de spuisluis niet aan het einde van de haven lag, maar ergens halverwege. De eigenlijke havenkom kon dus niet doorgespoeld wor den. Goes: een buitenbeentje Zoals Dekker in zijn boek 'Een schamele landstede' overtuigend heeft aangetoond, is Goes ontstaan aan de uitmonding van de kreek 'Korte Goes', die vermoedelijk al in de elfde eeuw, dus nog vóór de bedijking, is afgedamd. Deze dam lag op de hoek Oostsingel-Albert Joachimikade. Toen na de stormvloed van 1134 Zuid-Beveland definitief werd bedijkt, werd de dam in de omringdijk opgenomen, op dezelfde manier als bij Biezelinge en bij Yersekendam. De dijk liep nu via de Heernisseweg en de Oostsingel, over de dam naar de Mattheus Smallegangebuurt. Het eerste haventje zal direct buiten de dam hebben gelegen, dat wil zeggen aan het begin van de Albert Joachimikade en de J.A. van der Goeskade. In Goes ontbrak dus de instulping van de zeedijk zoals in Veere, Vlissingen en Rei merswaal. Dat ligt voor de hand omdat de dam bij de bedijking al aanwezig was. Men zou nu dus dezelfde ontwikkeling van de haven verwachten als in Biezelinge, name lijk buitendijks langs de getijdegeul. De kern van de havennederzetting zou dan gelegen hebben langs de Albert Joachimi kade en de J.A. van der Goeskade. Maar dat gebeurde niet: men zocht toch naar een binnendijkse oplossing. De reden waarom men niet verder buiten dijks is gaan bouwen lag vermoedelijk hierin, dat de havenmond nogal geëxpo seerd lag ten opzichte van wind en water. Goes lag vlak bij de Oosterschelde; de Kloe- tingse Polder en de Goese Polder waren er nog niet. Pas later, toen deze polders waren ingedijkt en de zoutindustrie opkwam, heeft men dit gebied, gelegen bui- 31

Tijdschriftenbank Zeeland

De Spuije | 2003 | | pagina 33