De cholera in Fort Bath in 1832
Annette Kuiper
De ziekte die wij vandaag de dag kennen
onder de naam cholera komt in Nederland
nog slechts sporadisch voor. De vooruit
gang van de medische wetenschap heeft er
toe geleid dat deze ziekte in West-Europa
vrijwel is verdwenen. Wel wordt de naam
van deze ziekte nog wel regelmatig
gebruikt als een verwensing ten opzichte
van een minder geliefd persoon. De cholera
was in de 19e eeuw als ziekte zeer gevreesd
en maakte bij het uitbreken van een epide
mie veel slachtoffers. De geneeskundigen
wisten toentertijd nog niet hoe iemand met
cholera besmet kon raken. Deze ziekte, ook
wel cholera asiatica of Aziatische braak
loop genoemd, is een acute besmettelijke
darmziekte. Pas in 1883 was Robert Koch
door bacteriologisch onderzoek in staat de
cholerabacil te identificeren. Verder onder
zoek in de daarop volgende jaren wees uit
dat de bacteriën meestal werden overge
bracht doordat zieken of bacillendragers
met hun fecaliën het water verontreinigden
dat door anderen als drinkwater werd
gebruikt. Ook kon de besmetting met cho
lera door rechtstreeks contact plaatsvin
den. De belangrijkste verschijnselen van
deze bacteriële darmziekte zijn hevige diar
ree en braken, waardoor het lichaam in
korte tijd zeer veel vocht verloor. Door uit
droging kreeg de zieke een blauwachtige en
doorschijnende gelaatskleur, vandaar dat
over de blauwe dood werd gesproken.
Nederland werd in 1832 voor de eerste
maal door de cholera bezocht. Vanuit Oost-
Europa verspreidde de cholera zich over
nagenoeg geheel Europa. De eerste epide
mie in 1832 en 1833 veroorzaakte ongeveer
9500 sterfgevallen. Later in de 19e eeuw
kwam de ziekte in Nederland regelmatig
voor. Omvangrijke epidemieën vonden
onder meer in 1848 (22.000 doden) en in
1866 (bijna 20.000 doden) plaats.1'
Toen de eerste tekenen van een dreigende
epidemie zich in 1832 in Duitsland en Bel
gië openbaarden, wendde de gouverneur
van Zeeland Van Vredenburch zich met
een circulaire tot alle stads- en gemeente
besturen in de provincie waarin hij een uit
gebreid pakket met maatregelen gelastte.2'
Op 4 oktober 1832 ontving het gemeentebe
stuur van Bath een brief van de provinciale
choleracommissie in Middelburg.3' In deze
brief uitte de commissie haar ongenoegen
over de onvoldoende verpleging van twee
choleralijders die op 17 september 1832 in
Fort Bath waren overleden. De commissie
had vernomen dat twee choleralijders, Pie-
ter Koppens en Marinus van den Ende, tij
dens hun ziekte op onverantwoorde wijze
waren verpleegd. De beide zieken waren
metselaars uit Bergen op Zoom die in Fort
Bath werkzaamheden uitvoerden in
opdracht van het Departement van Oorlog.
Koppens en Van den Ende waren ziek
geworden nadat ze 'veel rauwe mossels
gegeten hadden, en daarop bier gedron
ken'.4'
De verpleging van de twee zieken had vol
gens de door de commissie verkregen
inlichtingen plaatsgevonden op de vloer
van een bovenkamertje in de plaatselijke
kerk. De zieken waren spoedig in de steek
gelaten door de personen die hen bij de eer
ste verschijnselen van hun ziekte hadden
bijgestaan. Deze afkeurenswaardige ver
zorging van zieken werd door de provin
ciale choleracommissie zeer hoog opgeno
men. De commissie wees in verwijtende
bewoordingen op het volgende:
'zoo dat zij welligt buiten alle oppassing
zouden zijn verbleven, indien niet twee
militairen van het garnizoen zich hunnen
hadden aangetrokken, en vrijwillig hadden
opgepast terwijl ook de vloer van gemeld
kamertje gedurende hunne ziekte in eenen
hoogst afzichtelijken toestand moet zijn
geraakt en een geruimen tijd alzer verble
ven'.
De provinciale commissie stelde maatrege
len voor om in het vervolg de verpleging
van personen die door de cholera waren
aangetast daadkrachtiger ter hand te
nemen. Zo gelastte de commissie om bij
17