De illegale herbergier W.P. den Toom Illegale vreemdelingen zijn heden ten dage vaak een probleem voor de samenleving. Wie echter denkt dat deze kwestie alleen momenteel invloed heeft op de samenle ving, moet het volgende verhaal maar eens tot zich laten doordringen. In de 18e eeuw werden aan dergelijke zaken niet veel woorden vuil gemaakt: je hield je niet aan de regels, je was een vreemdeling en dus werd je voor altijd uit het land gezet. Jan Janse was zo'n 32 jaar oud en woonde sinds 1726 in Driewegen. Hij verleende onderdak aan bedelaars en landlopers, soms aan hele groepen tegelijk en dagen achtereen. Hij hield herberg voor hen en lokte zo deze mensen aan, hoewel dat offi cieel verboden was volgens de plakkaten. Door de baljuw van Driewegen, Jan Mari- nusse Everinge, was hij hiervoor menig maal gewaarschuwd, maar de heer Janse ging er vrolijk mee door, zeggende dat hij er de kost mee moest verdienen. Op donderdag 21 juli 1735 bemerkten drie dienaars van de Extraordinaire Compagnie een bedelaar op het erf van Jan Janse en sommeerden deze te vertrekken, daar hij anders zou worden opgebracht. De drie die naars van de Rode Roede werden toen door Jan, die inmiddels te voorschijn was geko men, uitgescholden voor schelmen en hondsvotten. De drie mannen: Jacob van den Broeke, Henderik Nieuwburg en Arnoldus Blom werden getrakteerd op deze woorden: 'aktje van de Werf af, jou don derse schobbejakken, ik versta niet dat sulke schelmen en hondsvotten daer op komen, of ik sal je armen en beenen aan stukken slaen'. Een van de dienaars vond het toen welletjes en vatte de bedelaar in de kraag om hem mee te nemen. Ondertussen schold Jan rus tig door: 'Daer sal Ue de donder voor haelen, die karei moet op mijn woninge blijven'. Tevens had hij kans gezien een stuk plank te grijpen, groot genoeg om iemand de her sens mee in te slaan. Hij liet het echter bij dreigen, omdat de twee andere dienaars hem waarschuwden dat het anders niet goed met hem zou aflopen. Zij vertelden dat ze hem bij de baljuw van Driewegen zouden aanklagen wegens verzet tegen justitie. Jan volgde hen daarna met de bedelaar een heel eind onder het uitroepen van allerlei ver vloekingen. De dienaars vonden de baljuw echter niet thuis en deden toen hun beklag bij twee schepenen. Zij kregen van de schepenen de opdracht Jan gevangen te nemen. Deze Afb.l en 2. Er bestaan weinig afbeeldingen van bebouwing in het 18e eeuwse Driewegen. Deze woning stond in de vroegere Dorpsstraat van Driewegen (m.i.v. 1-1-1970 Van Tilburgh- straat 35). Het opschrift op de boven de deur aangebrachte gevelsteen luidde: 'Catharina De Quandt Heeft De Eerste Steen Gelegt Op Den 9 Augustus Des Jaars 1781 Het Huys Vrede En Rust'. De steen bevindt zich in het museum voor Zuid- en Noord-Beveland (inv. nr. 6532). 20

Tijdschriftenbank Zeeland

De Spuije | 2003 | | pagina 22