werden zijn bezwaren weggewuifd.41
De ontwikkelingen belandden nu in een
stroomversnelling. Al op 18 april hechtte
de minister zijn goedkeuring aan de voor
gelegde plannen. Op 29 april besloot de
gemeenteraad tot opheffing van de Franse
jongensschool per 31 juli 1865. Er moest nu
- naast alle voorbereidingen om met
ingang van het schooljaar 1865-1866 met
de lessen te kunnen beginnen - ook volop
gewerkt worden aan de plannen voor de
bouw van de school. De opzichter Jan
Soutendam kreeg de eervolle opdracht om
het bestek voor de aanbesteding klaar te
maken. In de raadsvergadering van 28 juni
volgde de mededeling dat de aanbesteding
voor de bouw, inclusief het afbreken van de
stadsschuur, op 1 juli zou plaatsvinden. De
gemeenteraad verklaarde zich definitief
akkoord met de kostenraming voor de
bouw van 30.000,- en met het voorstel om
hiervoor een geldlening aan te gaan.
1 juli 1865: een desillusie
Zaterdag 1 juli 1865, de dag van de aanbe
steding van de nieuwe school waar zo naar
werd uitgekeken, was een belangrijke dag.
Des namiddags ten een ure, op het raad
huis', zou het gebeuren. Vijf inschrijvers
waren er, maar toen de inschrijvingsbedra
gen bekend werden, was het even schrik
ken. W. J. van de Weert te Goes noteerde
als laagste inschrijver nota bene een
bedrag van 42.000,- op zijn inschrijvings
biljet. Daar waren de inrichtingskosten nog
niet in begrepen. Jan Soutendam zou later
verklaren dat er wel iets mankeerde aan
zijn berekening en dat het toch eigenlijk
wel 35.000,- had moeten zijn.
Goede raad was duur. Op deze wijze kon de
bouw onder geen voorwaarde gegund wor
den. In één klap was de gemaakte planning
van tafel geveegd. Het was uitgesloten dat
de hele zaak afgeblazen zou kunnen wor
den, dus snel handelen was het devies. Hoe
lang op deze zaterdag de beraadslagingen
hebben geduurd weten we niet, maar er
kwam wel een voorstel op tafel. Nog
dezelfde dag viel er een brief in de bus bij
Jan Hendrik Hannink, die in dienst van de
Rijksoverheid sedert 1860 in Goes werk
zaam was als hoofdopzichter bij de bouw
van het Huis van Arrest. Of hij de zaak
voor de gemeente maar uit het slop wilde
halen!51
Hannink was al op jonge leeftijd een
bekwaam bouwkundige, die bij zijn superi
euren in hoog aanzien stond. Vandaar dat
hij met een belangrijke opdracht naar Goes
was gestuurd. Hij had geen bedenktijd
nodig. Het was een prachtige gelegenheid
om in Goes het onomstotelijke bewijs van
zijn kunnen te leveren. Alvorens definitief
te kunnen beslissen moest echter via de
Ingenieur van de Waterstaat aan de Minis
ter van Binnenlandse Zaken om toestem
ming worden verzocht.
Wat in feite door het gebeuren op 1 juli
pijnlijk duidelijk werd, was het gemis aan
een kundig stadsbouwmeester in Goes. Het
liberale raadslid Otto Verhagen zou in het
najaar van 1865, tijdens de behandeling
van de begroting voor 1866, deze zaak op
een indringende wijze aan de orde stellen.
Het gevolg was dat in de persoon van Dirk
de Koning in september 1866 in Goes na
een periode van twaalf jaar weer een stads
bouwmeester in functie trad.61
Het werk van Jan Hendrik Hannink
De toestemming van de Minister van Bin
nenlandse Zaken om Jan Hendrik Hannink
bij de voorbereiding van de bouw en het
toezicht op de uitvoering van de werkzaam
heden in te schakelen, liet niet lang op zich
wachten. In zijn brief van 19 juli 1865 aan
burgemeester Blaaubeen bevestigde Han
nink zijn bereidheid om het werk op zich te
nemen, '...mij vleijende in het vertrouwen
steeds in goede harmonie het gewenschte
doel, eene voor deze gemeente zoo nuttig
werk tot stand te helpen brengen'.
Opmerkelijk is dat Hannink werd verzocht
om het werk in overleg met de opzichter
van de gemeente tot uitvoering te brengen.
Kennelijk koos men er voor om de opzich
ter Soutendam, in plaats van hem af te
straffen voor zijn gemaakte fouten, bij het
werk te blijven betrekken. Overigens is het
duidelijk dat Hannink vanaf nu voor de
volle honderd procent zijn stempel op het
werk drukte. Hij was er de man niet naar
om er twijfel over de laten bestaan wie het
voor het zeggen had.
7