Om enig goud en zilver
J.H. Midavaine
Op 22 mei 1826 's middags rond de klok
van half vijf ging Jacoba Loof naar haar
buurvrouw Leuntje Kuilenbroek1' om haar
een spint2' meel te brengen. Jacoba en
Leuntje woonden in het Lange Weegje
onder de gemeente Hoedekenskerke. (Voor
de locatie van de woning en aanvullende
genealogische gegevens zie afb. 1 en 'noot
van de redactie' aan het eind van het arti
kel.) Toen Jacoba bij het woninkje aan
kwam zag ze dat de buitendeur openstond.
Door een klein schuurtje kwam ze in het
woonvertrek, waar ze een gruwelijke ont
dekking deed. Zonder mutsen op zat haar
buurvrouw in een leunstoel in het kamer
tje, terwijl haar hoofd, haar kleren en zelfs
de vloer onder het bloed zaten. Jacoba ging
naar de oude vrouw toe en vroeg wat er
gebeurd was, maar ze kreeg geen ant
woord. Toen Jacoba om zich heen keek, zag
ze dat naast de stoel van Leuntje een
blaaspijp (blaasbalg) stond, terwijl haar
boven- en ondermuts onder het bloed op de
grond lagen. De klerenkast stond open en
enige manskleren lagen op de vloer.
Geschrokken van haar ontdekking rende
Jacoba naar buiten op zoek naar Janna, de
dochter van Leuntje, die bij de heer De
Keyzer op het land aan het wieden was.
Janna woonde bij haar moeder en had tus
sen half twee en twee uur die middag de
woning verlaten om bij de heer De Keyzer
een emmer karnemelk te halen. Rond half
drie was ze weer naar huis gegaan en in
het Lange Weegje dicht bij haar ouderlijke
woning was ze Hendrik Antonisse tegenge
komen. Hendrik, die slager en arbeider in
's-Gravenpolder was, had haar gevraagd
wat ze die middag ging doen. Janna had
geantwoord dat ze bij de heer De Keyzer
zou gaan wieden, waarop Hendrik de weg
naar 's-Gravenpolder was ingeslagen. Na
de karnemelk bij haar moeder te hebben
gebracht, was Janna, zoals gezegd, naar
het land gegaan om onkruid te wieden.
Janna ging samen met Jacoba naar de plek
des onheils. Ook zij zag dat haar moeder
achterover in een leunstoel zat en dat ze
onder het bloed zat, wat afkomstig scheen
uit een wond aan haar hoofd. De kleren
kast stond open en de kleren die daar in
hadden gelegen, lagen nu op de grond ver
spreid. De onder- en bovenmuts van haar
moeder lagen bebloed op de grond en de
gouden spelden en het zilveren hoofdijzer
waren er hardhandig uitgerukt. Toen ze de
kleren terug in de kast wilde leggen,
merkte ze dat van de fluwelen broek van
haar broer Janus de zilveren broekstukken
waren afgesneden. Tot slot miste ze drie
stukken spek, die in een ton op de zolder
werden bewaard.
Kort hierop kwam Janus thuis, die men
intussen ook had gewaarschuwd. Hij
besloot om burgemeester Francois Sever-
ans van Hoedekenskerke, die tevens heel-
en vroedmeester in dit dorp was, van het
gebeurde in kennis te stellen. Samen met
hem keerde hij naar het ouderlijke huis
terug. Severans constateerde dat Leuntje
een grote wond aan haar hoofd had en dat
ze verschillende kneuzingen had opgelo
pen, die vermoedelijk waren toegebracht
met een stomp voorwerp. Ze leefde nog,
maar was buiten kennis. Nadat de burge
meester proces-verbaal had opgemaakt,
bracht hij de justitie in Goes van het
gebeurde op de hoogte.
Gerechtelijk onderzoek
De dag na de overval gingen de rechter van
instructie en de officier van justitie, dr.
Johan Willem Hecking en Francois Sever
ans naar het woninkje in het Lange
Weegje. Ze troffen daar de weduwe liggend
in een bedstede aan. In opdracht van de
rechter tilden de beide artsen de zwaarge
wonde vrouw uit de bedstede en legden
haar op een bed op de grond, waarna ze
met hun onderzoek begonnen. Leuntje
bleek nog steeds buiten kennis te zijn. Om
het onderzoek te vergemakkelijken sneden
ze haar haar af. De artsen constateerden
daarna dat ze een zestal wonden aan haar
hoofd had, die er hoogst gevaarlijk uitza
gen. Na deze te hebben verbonden werd
25