Abraham Wijndt in functie trad. Amper
drie maanden in functie vroeg hij om
salarisverhoging. De gemeente erkende
dat het salaris van 200,- te weinig was
om een gezin bestaande uit man, vrouw
en twee kinderen te kunnen onderhou
den en verzocht de provincie om een toe
lage. Die weigerde echter over de brug te
komen en de gemeente besloot nu tot het
einde van het jaar te wachten. Dan werd
de jaarrekening opgemaakt en kon men
kijken of er nog iets voor de man over
bleef.11'
Dat was kennelijk niets, want pas jaren
later werd het salaris van de toen in
functie zijnde veldwachter R.A. Straub
van 200,- op 250,- gebracht. Ook hij
moest echter tot ergernis van de
gemeente allerlei bijbaantjes aannemen,
zoals het onderhoud van geweren van de
plaatselijke schutterij.12'
Het was in deze tijd, rond 1840, dat de
gemeente voor het eerste sprak over de
aanstelling van een tweede veldwachter.
Volgens Colijnsplaatse notabelen liet de
handhaving eener goede policie veel te
wensen over. Er gebeurden te veel din
gen die het daglicht niet konden verdra
gen en die te voorkomen waren wanneer
de ordehandhaving werd overgelaten aan
twee veldwachters. Financiële onmacht
of onwil stond de verwezenlijking van dit
plan echter in de weg met als gevolg dat
Colijnsplaat het ook in de toekomst met
één veldwachter moest stellen.13'
In 1843 hield Straub het voor gezien en
voor de zoveelste keer moest de
gemeente op zoek naar een veldwachter.
Ditmaal dienden zich vier kandidaten
aan, twee zonder beroep en twee arbei
ders. In eerste instantie viel de keuze
van de provincie op J. Karremans. De
gemeente had echter bezwaren omdat de
man familie was van twee plaatselijke
caféhouders. Na veel wikken en wegen,
waarbij de gemeente opnieuw uitbrei
ding van de politie voorstelde tot meer
dere beteugeling der dieverijen en andere
wandaden ook in deze gemeente zoo als
in het naburige Wissenkerke, viel de
keuze uiteindelijk op P.C. Bonkerk. Of ze
met deze uit het Zeeuws-Vlaamse
Retranchement afkomstige veldwachter
een geschikte kandidaat hadden gevon
den, was op zijn zachtst gezegd twijfel
achtig.14'
Toen in 1845 van hogerhand werd gewe
zen op het gevaar van oproer in verband
met de in dat jaar heersende aardappel
crisis, stelde de gemeenteraad dat Bon-
kerk niet voor zijn taak was berekend.
Het ontbrak de man aan het vereischte
gezag bij de lagere volksklasse. Bonkerk
kon volgens de burgemeester beter wor
den verplaatst naar eene minder woelige
gemeente, omdat hij geen ontzagwekkend
voorkomen heeft om eene zo talrijk
bevolkte en woelige gemeente als deze is
zich te kunnen gelden. In verband met
dreigende onlusten, besloten de Noord-
Bevelandse gemeenten in 1845 tot de
oprichting van een nachtwacht. Terwijl
men in de naburige dorpen een nacht
wacht bestaande uit dienstplichtige,
mannelijke burgers instelde, voelde
Colijnsplaat meer voor een vrijwilligers-
macht die veel gemotiveerder was dan
een groep dienstplichtigen. Deze waren
immers voor het merendeel afkomstig uit
de arbeidersklasse, een potentieel
gevaarlijke groep die, ook al zou ze zelf
misschien niet revolutionair zijn, geen de
minste Capaciteit bezit om met het
noodig ontzag op de woelzieke volksklasse
te kunnen werken. Het provinciebestuur
gaf echter geen toestemming voor de vor
ming van een vrijwilligersgroep met als
gevolg dat in Colijnsplaat net als in de
andere dorpen een nachtwacht
bestaande uit dienstplichtigen werd
gevormd.15'
De nachtwacht noch de veldwachter kon
de angst onder de burgerij voor een uit
barsting van volksgeweld wegnemen. De
burgemeester voelde zich in 1845 zelfs
rechtstreeks bedreigd, toen hij op straat
werd aangehouden door een tweetal per
sonen die hem meer dreigend vroegen
dan betomend verzochten om eenen uit-
deeling van brood. Na enige tijd, zo ver
telde de geschrokken burgemeester de
raad, werd hij door meerdere behoeftigen
omringd die van hem de uitdeeling van
brood eischten. De veldwachter was in
26