geen velden of wegen te bekennen en dus
restte de burgemeester niets anders dan
toe te geven aan de eisen. Hij ging naar
de consistoriekamer van de kerk waar
het armbestuur vergaderde en verzocht
dit bestuur onverwijld eene uitdeeling
van het voorhandene brood te doen. De
volgende dag deed de burgemeester van
de rel aangifte en kwam er een arresta
tieteam uit Goes om de belangrijkste
raddraaiers op te pakken en af te voeren.
Ook Bonkerk moest, als het aan de
gemeenteraad lag, zo snel mogelijk wor
den afgevoerd. Een voorgestelde ruil met
C. van Espen, die in Ovezande-Driewe-
gen veldwachter was, ging echter op het
laatste moment niet door.1® Bonkerk
bleef voorlopig waar hij zat, tot grote
woede van de raad die in 1846 wederom
opmerkte dat het tot de handhaving
eener goede policie in deze Gemeente
allernoodzakelijkst is dat de tegenwoor
dige geheel ongeschikte veldwachter ver-
vange worde door eenen meer ijverigen en
fermen veldwachter. In 1848, nadat de
districtscommissaris had laten weten dat
verplaatsing of ontslag van de man
onmogelijk was, besprak de raad de
mogelijkheid tot vervroegde pensione
ring. Hier voelde men echter bitter wei
nig voor. De man kon in de ogen van de
gemeente geen aanspraak maken op pen
sioen omdat hij zich bijna van den
beginne af door zijne luiheid, lafheid en
onbekwaamheid heeft gekenmerkt. Uit
eindelijk ging Bonkerk met vervroegd
pensioen.17'
Zijn opvolger, J. Karremans, was nog
maar net in functie toen hij de gemeente
om een toelage op zijn schamele loon ver
zocht. Van vier gulden in de week kon
den hij, zijn echtgenote en negen kinde
ren niet leven. Na uitgebreide
besprekingen in de raad werd hem 20,-
extra gegeven.18'
In de periode 1850-1880 werd de jaar
wedde van de dorpsveldwachter flink
opgetrokken. Zo verdiende J. Bakker, die
van 1874 tot 1880 in functie was, 425,-
per jaar. Toen de man vertrok, stelde de
burgemeester een salarisverhoging voor
omdat, zo hield hij de raad voor, een poli
tie dienaar fatsoenlijk en onafhankelijk
moet kunnen leven en, bevrijd van bij
baantjes, zich uitsluitend met de politie
dienst zal moeten belasten.19)
De salarisverhoging bleek echter geen
kwaliteitsgarantie. In 1888 werd
wederom luidkeels geklaagd over de
laksheid van de veldwachter. In het
weekeinde, wanneer de jeugd op het dorp
veel geluidsoverlast veroorzaakte, zou de
man in geen velden of wegen zijn te
bekennen. Kleine baldadigheden, zoals
belletje trekken, liet hij onbestraft. Dron
ken mensen liet hij op straat vrij loopen.
Wat sommige raadsleden vooral stak
was de willekeur waarmee de man
bekeuringen uitschreef. Vooral personen
die zich niet kunnen vereenigen met het
bestuursbeleid der liberale partij slin
gerde hij al snel op de bon. Zoo werd de
koster geverbaliseerd, omdat zijn hond
des nachts losloopend werd gevonden,
maar de hond van de rijksontvanger blaft
vrij des avonds laat. De burgemeester
vond de klachten echter ietwat overdre
ven. Men kon van de veldwachter niet
verwachten dat hij alles in de gaten kon
houden, temeer, zo stelde hij, daar de
gemeente voor één persoon zeer uitge
strekt was. Bovendien bevonden zich vol
gens hem onder de dorpelingen niet wei
nigen die lust hebben den veldwachter te
sarren.20'
Vanaf het einde van de negentiende
eeuw leken de klachten over de veld
wachters te verstommen, niet alleen in
Colijnsplaat maar ook in de andere
Noord-Bevelandse gemeenten. Welke
omstandigheden waren hiervoor verant
woordelijk?
De belangrijkste oorzaak was ongetwij
feld de verhoging van salaris en emolu
menten. De meeste gemeentebesturen
waren zich ervan bewust dat een salaris
van 200,- veel te weinig was om van te
leven. De veldwachter was hierdoor
gedwongen om allerlei banen erbij te
nemen waardoor zijn eigenlijke werk er
vaak bij inschoot. In 1875 wees de pro
vincie de Zeeuwse gemeenten er op dat
de veldwachters veel te weinig verdien-
27