ulevellen. De werkwijze was als volgt: Men kookte met suiker en glucosestroop een sui kermengsel. De suikerbakker stortte de suikermassa tussen een vierkant raam werk van ijzeren linialen op een tafel met een granieten blad, de zogenaamde 'steen- tafel'. De plaat en de linialen werden goed ingevet. Vervolgens werd er met een zware rol (een deegrol met ronde stalen messen) van boven naar beneden en van links naar rechts over de suikermassa gerold, zodat vierkante ulevellen werden gesneden. Als het suikerdeeg was afgekoeld werd het deeg handmatig gebroken. Men bakte eerst de glas-ulevellen. Vervolgens bakte men de ulevellen van een lichte kleur naar een steeds meer donkere kleur. De volgorde was als volgt: glas-peer-citroen-sinaasap- pel-kersen-framboos. Boter-ulevellen bakte men apart. Later maakte men gebruik van een zoge naamd steekraam. Dit was een metalen raamwerk met soms in totaal wel negen honderd vakjes (dertig bij dertig). Dit zoge naamde steekraam woog veertig a vijftig kilogram. Dit raamwerk moest door twee personen worden opgetild en werd op het nog warme suikerdeeg gedrukt. Na afkoe ling van het deeg werd ook dit deeg hand matig gebroken. Men maakte gebruik van drie soorten steekramen met verschillende afmetingen van de vakjes. Zo kon men klein, groter en groot suikerwerk fabrice ren. De andere steekramen waren wat lich ter van gewicht. Afb. 4. Houten vormen voor de fabricage van kerbeestjes. (Foto M. Louisse.) Na het breken van het suikerdeeg werd de snoepwaar afgewogen in hoeveelheden van twee kilogram en met een trechter in een glazen pot gegoten. Ook maakte men zogenaamde polkabrok- ken (polka wit en polka grauw). Polkabrok- ken was weer een andere variant van bab belaars. In de roodkoperen pan werd van suiker, glucosestroop, Jozo-zout, roomboter en water een suikermassa gekookt. Het afgekoelde deeg werd in een streng getrok ken en over een haak geslagen, die aan de muur was bevestigd: .goed trekken over de haak welke u aan de muur of kozijn bevestigd. Zoo 'n haak gelijk waar de slager het vleesch aan ophangt, en trekken tot zoo lang er gaatjes in komen(correspondentie aan de heer Mulder). Het deeg werd herhaaldelijk over de haak geslagen, om lucht in het deeg te slaan. Dit was zeer zwaar werk. Later werd er een trekmachine aangeschaft. Afhankelijk van de deegsoort werd het deeg een bepaalde tijd in deze machine verwerkt (zo werd het deeg van polkabrokken zes minuten in deze machine verwerkt). Vervolgens werd het deeg op de warmtafel gelegd om weer te worden verwarmd, ingevouwen en hand matig tot een streng getrokken en in de machine gedaan om tot brokken te worden gesneden. Polkabrokken, roomboterkussen- tjes, kaneelbrokken, gestreepte chocolade kussentjes en suikerspekken werden op deze wijze gefabriceerd. De zogenaamde 'warmtafel' was een onderdeel van de 'koud-warmtafel' die was aangeschaft. Om het deeg te koelen gebruikte men voorheen een hardstenen granieten tafel met bekisting. In deze bekisting werd water gegoten om de tafel af te koe len. Door het veelvuldige gebruik van het water, scheurde echter op een gegeven moment het graniet. De 'koud-warmtafel' was een systeem van twee tafels van roestvrij staal (2.50 meter lang en 1.50 meter breed). Aan de ene zijde stond een tafel die men door een buizensys teem- aangesloten op de waterlei- 6

Tijdschriftenbank Zeeland

De Spuije | 2004 | | pagina 8