Een brandstichter ten einde raad (Een proces tegen een dode) W.P. den Toom De baljuw in Goes procedeerde in 1749 tegen het dode lichaam van Marinus den Engelsman en eventueel ook tegen zijn vrouw, indien deze partij wilde zijn. Wat had zich voorgedaan? Marinus was in het Goese stadhuis opge sloten geweest in afwachting van de rechts zaak die tegen hem zou worden gevoerd. Hij had zich echter in zijn cel opgehangen. Hij had geen uitweg meer gezien. Op 7 maart 1749 was de schuur van grif fier Boudewijn Landschot aan de stadsvest, die werd gebruikt door Marinus Pieterse, in brand gestoken. Daarbij was een vijftal koeien verbrand. Hijzelf en zijn vrouw die in het aanpalende huis sliepen hadden zich kunnen redden. Ook de drie kinderen, die in de schuur sliepen werden gered. Een uur later was brand uitgebroken in de schuur van Jan Baptist Winterooij op de dijk net buiten de 's-Heer Hendrikskinde- renpoort. Deze Jan Baptist was daarop gewekt doorMarinus den Engelsman, die zijn buurman was. Marinus had daarop met andere buren de brand helpen blussen en toen tussen neus en lippen bekend dat hij de beide branden had aangestoken. Hij was vervolgens op dinsdag 11 maart 1749 opgepakt en had daarna op woensdag en vrijdag voor burge meesters en schepenen tegengesproken hetgeen hij tegen zijn buren had verteld. Verder had hij wel enige diefstallen bekend. Hij zou nog nader ondervraagd worden over de beide branden, maar 's Heeren Dienaars vonden hem, hangende aan een koord in zijn cel. Zijn diefstallen werden tijdens de rechtszit ting bewezen geacht en burgemeesters en schepenen van Goes concludeerden dat ook de brandstichtingen zijn werk waren geweest. Uit vrees voor zijn straf had Marinus zichzelf verhangen. Hiermee pleegde hij nog een strafbaar feit: hij was nu ook een zelfmoordenaar! De eis luidde dat het lichaam van Marinus den Engels man naar het galgenveld zou worden gesleept en met één been aan de galg zou worden gehangen totdat het zou zijn ver teerd. Ook de kosten van het proces kwa men voor zijn rekening. Burgemeesters en schepenen oordeelden dat het dode lichaam van Marinus op een horde naar het galgenveld gebracht zou worden en daar in een mik met een brandhuisje boven zijn hoofd zou worden tentoonge steld. Dit alles werd echter pas ten uitvoer gebracht nadat de stadsbode, Cornelis de Bood, het vonnis aan de vrouw van Marinus had voorgelezen. Zijn vrouw ver klaarde geen bezwaar te hebben tegen de uitvoering van dit vonnis. Bron: RAZE 1575, folio 91. Opm.: Voor een illustratie van het voltrek ken van een vonnis bij zelfmoordenaars bekijke men aflevering 57, winter 2002, waar ook wordt gesproken over: "hangen aen een micke anderen ten exempele". 13

Tijdschriftenbank Zeeland

De Spuije | 2004 | | pagina 15