Van babbelaar tot babbeluut. Miijam Louisse In het begin van de 20e eeuw begon K. Geense aan de J. A van der Goeskade in Goes zijn fabriek in suikerwaren. Het beroep van suikerbakker komen we ech ter al tegen in de archieven van de gilden en in het archief van de stad Goes in het begin van de 17e eeuw. We beginnen ons verhaal dan ook bij de gilden van de stad Goes. Misschien kent u wel het volgende schone lied: 'Gildebroeders, maakt plezieren met muziek vroeg ende laat. Laat ons nu de jaarfeest vieren van de maagd Cecilia =22 november, patrones van de kerkmuziek). Zingt, speelt ter ere van deez' maged la-sol- fa-mi-re-ut, fa-sol-la. O Cecilia tekst en muziek, ca. 1890 J. Bols In de Middeleeuwen kende men in Goes een bloeiend verenigingsleven in de vorm van gilden. Men onderscheidde drie soorten gilden: - de ambachtsgilden; verenigingen van personen met dezelfde beroepsactiviteit. - de schuttersgilden; de leden oefenden zich in het schieten voor de sport, maar waren ook verantwoordelijk voor de ver dediging van de stad. - gilden die uitsluitend of voornamelijk religieuze activiteiten ten doel hadden. Hieronder vielen ook de retorica- of rede rijkersgilden; zij hielden zich bezig met het vervaardigen en voordragen van poëzie en het opvoeren van toneelstuk ken. Elders werden zij ook wel broeder schappen genoemd. Vanaf 1477 onderscheidde men in de ambachtsgilden in Goes elf hoofdgilden: het schipliedengilde, het landliedengilde, het smedengilde, het timmerliedengilde, het koopmansgilde, het weversgilde, het droogscheerdersgilde, het naaiersgilde/ kleermakersgilde, het vleeshouwersgilde, het schoenmakersgilde en het rapinge- gilde. Overige gilden waren het zakdra- gersgilde, het bierdragersgilde en het pan- neliedengilde. Lid zijn van een gilde was een goede zaak; naast het sociale aspect van de bijeenkomsten, was zo'n bijeen komst natuurlijk dé plaats om informatie over het ambacht uit te wisselen, afspra ken te maken en om wensen te formuleren voor het stadsbestuur. Werd een gilde door het stadsbestuur erkend, dan bracht dit voor de gildebroeders een aantal voor delen met zich mee op economisch vlak zoals de verwerving van een monopolie van de bedrijfstak in de stad, anti-ver koopwetgeving, bescherming tegen pro ducten vervaardigd in de omgeving en het regelen van de productie in de eigen sec tor. En het stadsbestuur kon op zijn beurt meer toezicht en controle uitoefenen over het desbetreffende ambacht binnen de stad. In het midden van de 15e eeuw had ieder gilde drie dekens, die elk jaar rond kerst door het stadsbestuur werden aangesteld. De bevoegdheden van de dekens bestonden uit de controle op het functioneren van het gilde, het nakomen van de voorboden, het beheer van de goederen (waaronder het altaar in de kerk), het beslechten van geschillen en het rapporteren van overtre dingen aan het stadsbestuur. De gildebroe ders moesten jaarlijks een contributie beta len en onderdanig zijn aan de deken. Naast een aantal zaken die de beroepsgroep betrof, hadden de gilden ook een duidelijk godsdienstig aspect. Ieder ambacht had zijn eigen patroonheilige. Het gilde zorgde voor de verering van de patroonheilige, het onderhoud van diens kapel met altaar, deelname aan de jaarlijkse ommegangen (=processie) en het bijwonen van begrafe nissen van overleden gildebroeders. Op rekening van het gilde werden door een door de dekens ingehuurde priester, missen gelezen voor de patroonheilige. 2

Tijdschriftenbank Zeeland

De Spuije | 2004 | | pagina 4