Vertrek naar een andere gemeente in de hoop daar werk te vinden, was daarom een veel aantrekkelijker alternatief. Zoals we zagen, vertrok Hogerheijde naar 's-Heer Hendrikskinderen. Daar vond Hogerheijde weliswaar een onderkomen, maar of hij er ook werk vond, is niet erg waarschijnlijk. Het dorpje was nog kleiner dan Kortgene en had buiten de landbouw weinig bestaansmiddelen. In een stad als Goes was wellicht meer werk te vinden, vandaar dat Hogerheijde er in 1811 naar toe ging. Succes had hij ook daar niet. Reeds in 1812 had hij de Ganzestad de rug toegekeerd. Wat in de verhalen verder opvalt, is dat de kerk de eerst aangewezen instantie was die arme mensen moest helpen. Zowel Hoger heijde als Boertje behoorde tot de her vormde gemeente en dus was het de plicht van de hervormde diaconie over de brug te komen. Pas als de kerk kon aantonen dat ze niet over voldoende middelen beschikte om arme lidmaten te helpen, moest de bur gerlijke overheid in de bres springen. Zowel de Armenwet uit 1854 als die uit 1912 ging er van uit dat hulpverlening aan armen in eerste instantie een kerkelijke aangelegenheid was. Dat de organisatie van de zorg plaatselijk was en dat iedere gemeente voor de eigen armen moest zorgen, is een ander opval lend kenmerk van de negentiende-eeuwse liefdadigheid. In principe had Kortgene als geboorteplaats de plicht Hogerheijde te bedelen. Toen hij naar een andere gemeente vertrok, moest Kortgene in een acte van indemniteit verklaren dat Kort gene borg stond voor het gezin. In de prak tijk gold deze borgstelling slechts een beperkte periode, in de regel niet langer dan drie jaar, waarna de arme ten laste van de nieuwe gemeente kwam. Een rege ling die om misbruik vroeg en die gemeen ten in de verleiding bracht bedeelden, als ware het pingpongballen, op elkaar af te schieten. De financiële belangen die op het spel stonden waren tenslotte groot, zoals bleek uit het geval Triest. Verschillende wetswijzigingen waarbij de ene keer de geboorteplaats, de andere keer de verblijf plaats als plaats van onderstand werd aan gewezen, konden hierin geen verbetering brengen. Gemeenten interpreteerden de wet toch in het eigen voordeel, zoals we zagen bij de familie Boertje. Het getouw trek tussen dorpen en steden over de vraag wie verantwoordelijk was voor welke bedeelden bleef tot ver in de twintigste eeuw voortduren. Dat arme mensen meer dan eens de dupe werden van de geschillen tussen de betrokken gemeenten, zal geen verbazing wekken. Hogerheijde, Boertje en Triest waren zeker niet de enigen die van het kastje naar de muur werden gestuurd.13' Noten 1. Barth, A.J. en A.L. Kort, Een troostelijk woord is der armen spijs. Een geschiedenis van het Burgerlijk Arm bestuur en de Godshuizen van Goes, van de vijftiende tot de twintigste eeuw (Goes 1991) 29 en P.B.A. Melief, De strijd om de armenzorg in Nederland 1795-1854 (Groningen 1955) 5. 2. Archief gemeente Kortgene, raadsnotulen 22-1-1816. 3. Archief gemeente Kortgene, raadsnotulen 9-3-1816. 4. Archief gemeente Kortgene, raadsnotulen 25-6-1816. 5. Archief gemeente Kortgene, raadsnotulen 29-8-1816. 6. Archief gemeente Kortgene, raadsnotulen 17-1-1817. 7. Archief gemeente Kortgene, raadsnotulen 21-3-1820 en 4-11-1820. 8. Archief gemeente Kortgene, raadsnotulen 10-9-1822. 9. Archief gemeente Kortgene, raadsnotulen 26-10-1825. Zie voor Anna Triest ook: P. J.A. van Voorst Vader, 'Kortgene beroofd van haar eretitel: "Stad", De Spuije, februari 1995 (35) 17-18. 10. Archief gemeente Kortgene, raadsnotulen 8-12-1827. 11. Archief gemeente Kortgene, raadsnotulen 12-1-1828 en 25-1-1828. 12. Archief gemeente Kortgene, raadsnotulen 14-3-1828. Na 1828 bleven voor de kinderen van Anna rekeningen binnenkomen, zie het hiervoor genoemde artikel van Van Voorst Vader. 13. Zie voor soortgelijke gevallen op Zuid-Beveland: A.L. Kort, Geen cent te veel. Armoede en armenzorg op Zuid- Beveland 1850-1940 (Hilversum 2001) 114-120. 26

Tijdschriftenbank Zeeland

De Spuije | 2004 | | pagina 28