Van het kastje naar de muur: autochtone asielzoekers
Albert L. Kort
Wie denkt dat het gesol met asielzoekers
een verschijnsel is van de moderne tijd,
komt bedrogen uit. Ook in het negentiende-
eeuwse Zeeland werden vluchtelingen vaak
als 'ongewenste' vreemdelingen uitgewe
zen, niet naar een andere staat, wel naar
een andere gemeente. Laten we eens kij
ken naar een aantal gevallen uit Noord-
Beveland.
Eind 1815 besloot het gemeentebestuur
van Kortgene het straatarme gezin van
Izaak Hogerheijde zonder pardon de
gemeente uit te zetten en terug te sturen
naar de plaats waar het vandaan kwam,
namelijk 's-Heer Hendrikskinderen. Om er
zeker van te zijn dat Hogerheijde ook daad
werkelijk Kortgene verliet, besloot de
gemeente zelf het vervoer te regelen. Een
plaatselijke schipper bracht de familie
Hogerheijde naar de overkant - Zuid-Beve
land - waar een wagen gereed stond die het
gezin op de plaats van bestemming moest
zien te brengen.
Zo gezegd, zo gedaan. De volgende dag ech
ter was het gezin al weer teruggekeerd. Vol
trots liet Hogerheijde de verbaasde autori
teiten in Kortgene een papier zien dat hij
van de gemeente 's-Heer Hendrikskinderen
had gekregen en dat bij nadere inspectie
een verklaring van goed gedrag bleek te
zijn. Met deze verklaring in de hand
meende Hogerheijde het recht aan zijn
zijde te hebben: Kortgene mocht hem niet
de toegang tot de stad ontzeggen. De auto
riteiten in Kortgene waren woedend en
overwogen het gezin wederom de gemeente
uit te zetten.
Wat was er gebeurd? Waarom was het
gezin niet welkom in Kortgene? Waarom
besloot 's-Heer Hendrikskinderen
Hogerheijde reeds na één dag terug te
sturen, terwijl de man volgens het
certificaat van onbesproken levenswandel
was? Wie was Izaak Hogerheijde eigenlijk?
Izaak Hogerheijde was in Kortgene gebo
ren en getrouwd. Als los werkman had hij
het niet breed. Meer dan eens moest hij,
als er geen werk was, zijn hand ophouden
bij de diaconie. In 1809 besloot hij, inmid
dels getrouwd en vader van vijf kinderen,
naar 's-Heer Hendrikskinderen te verhui
zen. Spoedig na zijn vertrek verzocht de
gemeente 's-Heer Hendrikskinderen de
hervormde kerkenraad van Kortgene om
een akte van indemniteit. 's-Heer Hend
rikskinderen was namelijk bang dat het
gezin binnenkort aan de bedelstaf zou
raken en wilde niet opdraaien voor de kos
ten van eventuele bijstand. In zo'n akte
verklaarde de gemeente van herkomst dat
de betreffende persoon van goed gedrag
was, niet armlastig, en dat in geval van
armoede de gemeente van herkomst de
kosten van bijstandsverlening voor zijn
rekening nam.1' De kerk voldeed aan het
verzoek met het gevolg dat zij en niet de
gemeente 's-Heer Hendrikskinderen de
rekening moest betalen voor de bedeling
die het gezin van Hogerheijde in de jaren
1810-1811 geregeld ontving.
In 1811 vertrok Hogerheijde naar Goes om
het jaar daarop weer naar 's-Hendrikskin-
deren terug te keren. Kortgene had inmid
dels laten weten niet langer voor de man te
betalen. Hij was immers al driejaar uit
Kortgene weg en nu werd het tijd dat
's-Heer Hendrikskinderen zich over het
gezin ontfermde. De armbestuurders van
's-Heer Hendrikskinderen beseften dat ze
het niet konden maken het zeer verarmde
gezin eene andere gemeente op te dringen en
daarom besloten ze met de hoogstmogelijke
zuijnigheid en met weerzin tot alimentatie.
Driejaar lang, van 1812 tot 1815, stond
het gezin op de bedelingslij st van het arm
bestuur van 's-Heer Hendrikskinderen.
Volgens de bestuurders van Kortgene was
het echter duidelijk dat men te 's H.H.
Kinderen steeds het plan heeft behouden,
om het steeds meer en meer verarmde huis
gezin van den bewusten Hogerheijde ware
't mogelijk van den hals te schuijve.
In 1815 besloot de gemeente het krot
waarin het gezin woonde af te breken. Een
21