Roofgierige lieden in de achttiende eeuw
W.P. den Toom
De bezittingen van een ander trekken altijd
weer de belangstelling van bepaalde lieden
die zelf minder rijk bedeeld zijn. Soms leidt
dat tot het meenemen van bepaalde spul
len, die dan later het leven moeten veraan
genamen, of geld opleveren bij doorverkoop.
Ook vroeger werden de plegers van een
diefstal wel eens gepakt en tot een straf
veroordeeld. Verbanning werd vaak opge
legd als de eenvoudigste manier om van
dergelijke lieden af te komen. Weg van het
eiland, weg uit Zeeland! Horen we die rede
nering vandaag ook niet? Vreemdelingen
die zich niet aan de wet houden moeten
verdwijnen. Weg uit Nederland, weg uit
Europa? Gaan we 250 jaar terug in de tijd?
Willem, Maria en Alewijn op dievenpad
Maria Harmans en Alewijn Willemse kwa
men uit Amsterdam. In het jaar 1773 leid
den ze een zwervend bestaan. Zo beland
den ze op Noord-Beveland, waar ze de deur
van een huis forceerden in het dorp Wis-
senkerke. Er had zich intussen nog ene
Willem Jacobse uit Amersfoort bij hen aan
gesloten. Ze ontdekten in de keuken van
het huis een koffertje met Zeeuwse rijks
daalders. Dit werd als buit meegenomen.
Hun zwerftocht voortzettend in de richting
van Goes namen ze uit een woning aan de
Monnikendijk wat gereedschap mee, dat zij
later bij hun arrestatie nog in hun bezit
hadden. Tevens hadden ze gebloemde gor
dijnen meegenomen.
Later werden ze in de stad Goes opgepakt
nadat klachten over de strooptocht bij het
stadsbestuur waren binnengekomen en ze in
de stad als vreemdelingen waren opgevallen.
Tijdens de rechtszitting eiste de baljuw
geseling, brandmerking en verbanning uit
Zeeland, Holland en West-Friesland. Bur
gemeesters en schepenen oordeelden dat de
vrouw gegeseld en gebrandmerkt zou wor
den, Alewijn moest gegeseld worden en
Willem moest met roeden behangen de exe
cutie bijwonen.
Bron: RAZE 1575, folio 4.
Diefstal van lood
Christiaen Cornelisse was in 1743 60 jaar
oud en woonde in de Voorstad in Goes. Hij
was afkomstig uit Kleverskerke. Als we het
verslag van zijn rechtszitting doornemen,
bemerken we dat hij het met de waarheid
niet zo nauw nam. Hem werd ten laste
gelegd, dat hij een partij lood had verkocht
van ongeveer 50 pond aan Arij Henderikse
Driesse en Judith Cornelisse Verschuije.
Bij het eerste verhoor ontkende Christiaen
dat hij deze partij lood had verkocht. Bij
het tweede verhoor bekende hij 9 pond te
hebben verkocht afkomstig van gewichten,
die zijn overleden vrouw had gebruikt. Bij
het derde verhoor bekende hij 46 pond
geperst lood te hebben verkocht dat aan
hem gegeven was door een vreemde kerel,
die als dorser op de hoeve van Jan van
Eekeren werkte. Deze dorser was vertrok
ken en had hem bezworen niet te zeggen
van wie hij dat lood had gekregen. Bij het
vierde verhoor hield Christiaen deze bewe
ring vol, maar hij vertelde toen dat die
kerel Pieter heette en gewoonlijk De Lange
werd genoemd. Hij gaf toen ook toe dat hij
wel had gedacht dat het lood was gestolen.
Het was in die tijd bekend dat er regelma
tig lood van dampalen werd gestolen. Bur
gemeesters en raden hadden een beloning
uitgeloofd aan een ieder die de dader of
daders zou kunnen aanwijzen, zelfs als hij
er zelf aan mee had gedaan.
De baljuw eiste 14 dagen water en brood op
eigen kosten, verbanning voor altijd en
betaling van de kosten van het proces. Chris
tiaen stelde dat hij pas later van de diefstal
van lood had gehoord en dat het hem vrese
lijk speet dat hij het lood had verkocht. Ver
der zei hij dat hij geen omgang met Pieter
meer wilde hebben. Hij zou bever iets van
zijn armoedige huishouden verkopen, dan
dat hij zo iets nog eens zou doen. Het vonnis
luidde uiteindelijk twee maanden op water
en brood met aftrek van voorarrest en ver
oordeling tot betaling van de proceskosten.
Bron: RAZE 1575, folio 81v en 82r.
28