textiel, genoot tot ver over de landsgrenzen een grote bekendheid. Teelt en verwerking kenden hoogte- en dieptepunten, maar over de lange termijn was het gemiddeld geno men een belangrijke pijler. Dit gold zowel voor de boeren als voor de arbeiders die in de meestoven werkten en niet te vergeten voor de expediteurs en de handelaren. Kort na 1840 werd gaandeweg duidelijk dat er iets mis was. In 1828 was in Frankrijk, waar in het departement Vaucluse even eens belangrijke teeltgebieden van de mee krap waren, de productie van garancine uitgevonden. Er was in Frankrijk toch al sprake van een economischer productiepro ces dan hier. De meekrap werd er niet geplant maar gezaaid. Dit had het voordeel dat de planten dicht bij elkaar stonden, met wortels die rechtstandig naar beneden gingen. Het delven ging daardoor gemak kelijker en bovendien was de grond er los ser. De uitvinding van de garancine gaf grote veranderingen. Het was een rode kleurstof die door middel van ontsluiting door zwa velzuur uit meekrap werd bereid. Deze nieuwe methode verdrong omstreeks 1840 in Frankrijk de oude vorm van meekrapfa- bricage. De garancine bleek van een betere kwaliteit en was in de textielindustrie bruikbaarder dan het oude meekrappoeder. Bovendien was het productieproces minder kostbaar. Voor velen was het onbegrijpelijk dat de door de jaren heen beproefde werk wijze had afgedaan en dat ook hier het roer drastisch om zou moeten. Het was echter kiezen of delen, of men zorgde zo snel mogelijk voor de noodzakelijke aanpassin gen, of men accepteerde dat de meekrap cultuur tot het verleden behoorde. Er werd gekozen voor het eerste. Bij K. B. van 21 januari 1845 werden alle bepalingen op de meekrapcultuur opgeheven. Daarmee was in ieder geval de weg geopend tot de toe passing van nieuwe fabricagemethoden. Bekend geworden is de studiereis - op kos ten van de provincie - naar het departe ment Vaucluse in Frankrijk van de promi nente landbouwkundige en directeur van de Wilhelminapolder I. G. J. van den Bosch. Hij verrichtte deze studie samen met de Goese stadsbouwmeester L. P. de Lannée de Betrancourt en publi ceerde er in 1850 een belangrijk rapport over. Daar was evenwel al een en ander aan vooraf gegaan.16' De droom van een ondernemer 'Dromen zijn bedrog, zo was 't voor honderd jaar en zo is 't nog', aldus een bekend spreekwoord. Ook hierop zijn evenwel uit zonderingen. Otto Verhagen, de kersverse zoutzieder, had zo'n droom waar hij in geloofde. Al had hij zijn tijd en energie nodig voor zijn dagelijkse beslommeringen, hij hield zich uiterst serieus en gedegen bezig met de nieuwe ontwikkelingen in de meekrapindustrie. De reis van Van den Bosch naar Frankrijk was nog lang niet voorbereid, maar hij zag het al voor zich: een grote en moderne garancinefabriek in Goes, waarover hij de directie zou voeren. En hij werkte hard aan de verwezenlijking van zijn denkbeelden. De Goessche Courant van donderdag 19 december 1850 had een opmerkelijk bericht, overgenomen uit de Zeeuwsche Courant van de dag daarvoor: 'Middelburg, 16 Dec. Men verneemt dat, afgescheiden van de in ons vorig nommer vermelde vereeni- ging tot het oprichten van verbeterde Mee- krapfabrieken in Zeeland (een fabriek te Wilhelminadorp onder leiding van I. G. J. van den Bosch), men ook te Goes sedert eeni- gen tijd werkzaam is, om onder directie van den heer Verhagen aldaar, eene verbeterde Meekrapfabriek te doen stichten. Indien wij wel onderrigt zijn, dan is het dien heer in 1847 reeds gelukt door proeven te bewijzen, dat de Zeeuwsche Meekrap-wortels zeer geschikt zijn, om even fijn als de Fransche krap bewerkt te worden en om het fijn maken door maling en zifting te bewerkstel ligen, iets wat men zelfs in Frankrijk nog niet schijnt te kennen; en moet hij toen reeds het bewijs geleverd hebben, niet alleen volle dig met de Fransche manier van werken bekend te zijn, maar bovenal, dat de tegen woordige kosten van fijn maken (reed-huur), op een derde kunnen worden teruggebragt, en er twee derde meerdere opbrengst kan worden verkregen, dan thans het geval is. Wij willen hopen dat de verdere geruchten, welke ons ter oore zijn gekomen, over de 7

Tijdschriftenbank Zeeland

De Spuije | 2005 | | pagina 9