De prijs van veel andere akkerbouwproduc
ten daalde eveneens, maar gewassen als
koolzaad, vlas en aardappelen bleven een
redelijke prijs opbrengen. Toch konden
deze gewassen de klap niet echt opvangen.
Veel boeren hadden geen grond die
geschikt was om ze te telen. Daarnaast
moest men ook rekening houden met de
vruchtwisseling en de verdeling van de
arbeidsbehoefte over het jaar. Een groot
probleem voor de Zeeuwse landbouw was
het verdwijnen na 1870 van de meekrap
teelt. In 1868 ontdekten Duitse chemici hoe
ze synthetische kleurstoffen konden
maken. In 1873 was de concurrentie hier
van al zo groot dat de meekrap niet meer
winstgevend te telen viel.3' Gelukkig was
er een vervangend gewas op komst: de sui
kerbiet. Na een aarzelend begin breidde die
teelt zich snel uit: van 6.600 hectare in de
periode 1866/70 naar 20.300 hectare in
1881/1890.4'
Herstel in de jaren negentig
Rond 1895 werd duidelijk dat de prijzen
door hun dieptepunt heen waren. Na
enkele tientallen jaren van roofbouw in de
graanexporterende landen begonnen ook
daar de productiekosten te stijgen. Tegelij
kertijd daalde, door een sterke groei van de
arbeidsproductiviteit, de kostprijs per een
heid product in West-Europa.
Deze ontwikkeling was al veel eerder in
gang gezet. Halverwege de negentiende
eeuw begon men al met de aanleg van drai-
3.000
gld/ha
nage, het gebruik van kunstmest en andere
teeltsystemen. Vooral de inspanningen van
de toenmalige directeur van Wilhelmina-
polder, I.G. J. van den Bosch, om deze ver
anderingen in te voeren zijn van groot
belang geweest voor de Zeeuwse landbouw.
Het gevolg van deze veranderingen in de
landbouwpraktijk, de stijgende productivi
teit, was al snel merkbaar. Als we kijken
naar de cijfers voor Zeeland blijkt dat de
tarweopbrengst steeg van 21,8 hl per hec
tare in het tijdvak 1851/60, naar 24,1 in
het tijdvak 1861/70. Voor aardappelen is
deze stijging nog opvallender: van 112 hl
per hectare naar 142.5'
De nieuwe landbouwmethoden werden op
steeds grotere schaal ingevoerd en vorm
den zo een belangrijke factor bij het bestrij
den van de crisis. Een en ander leidde
ertoe dat van veel gewassen tegen het eind
van de eeuw de opbrengsten 40 tot 80%
hoger lagen dan in de jaren vijftig.6'
Ook de overheid leverde in deze periode
een bijdrage aan het herstel. Vooral door
de stimulering van het landbouwonderwijs
en de voorlichting. Tot slot hebben ook de
coöperaties een bijdrage geleverd aan de
modernisering van de landbouw. Zowel de
aan- en verkoopverenigingen als de kre
dietcoöperaties.7'
Al deze ontwikkelingen leidden tot een
nieuwe bloeiperiode voor de Nederlandse
landbouw die tot na 1910 zou duren.
Een goed beeld van de toestand in de land
bouw krijgt men ook door het kijken naar
het verloop van de grondprijzen. Figuur 2
2.800
Fig. 2. Grondprijs 2 000
in Groningen,
184011950. 1.500
Samengesteld aan
de hand van 2.700 1 QQ0
publieke en open
bare verkopingen 500
van boerderijen.
(Uit: Bieleman,
P- 265.)
27