een raad van bestuur benoemd, een direc teur en een technische staf. In het najaar van 1851 zou de onteigening van gronden die voor de kanaalaanleg nodig waren, een aanvang kunnen nemen. Eén en ander was gebaseerd op de wettelijke bepalingen die op 28 augustus 1851 van kracht zouden worden. Opnieuw trok Otto Verhagen ten strijde. Het tijdstip dat zijn ingezonden stuk ver scheen, in de Goessche Courant van 11 augustus 1851, was goed gekozen. Het was - over de hoofden van de lezers heen - bedoeld als een open brief aan het bestuur van de stad. Zijn retorische gaven kwamen er duidelijk in tot uitdrukking. Het doet denken aan een zinnetje uit het babyversje 'zo varen de scheepjes voorbij', maar hij bedoelde het serieus: 'Groote zeeschepen zullen alzoo te midden door ons eiland varen en daar binnen geheel veilig liggen. De stoombooten tusschen Antwerpen en Rotterdam zullen dagelijks dat Kanaal pas seren; de benoodigdheden voor de doortrek kende schepen, die op het tij veelal zullen moeten wachten, zullen worden aangeschaft in de pakhuizen en winkels, welke weldra langs de monden van het Kanaal zullen gesticht worden. Was de rigting van het Kanaal langs Goes, deze Stad zou eens klaps eene veilige zee-haven worden, en de duizende schepen, thans langs Bath passe rende, zouden meestal zich ophouden nabij de Stad onzer inwoning In zijn gedachten zag hij ze al in Wemel- dinge en Hansweert staan: de pakhui zen en winkels, welke weldra langs de mon den van het Kanaal zullen gesticht worden.' Het was voor een ondernemend inwoner van de stad om jaloers van te worden en daar zou Goes op zijn minst van mee die nen te profiteren. In het ongunstigste geval door de aanleg van een zijkanaal. Hij ver volgde zijn pleidooi als volgt: 'Zulk een toe stand mag inderdaad benijdenswaardig worden genoemd, en het zou onverantwoor delijk zijn, bijaldien geene pogingen werden aangewend, om al die voordeelen voor Goes te verkrijgen, welke de aard der reusachtige onderneming, door den vreemdeling rn.ee- rendeels onder onze oogen te volvoeren, mede brengt. Het ware onverantwoordelijk voor eigen welvaart en die van ons nage slacht! Een zeehaven te kunnen worden, en wel op den druk bezochten waterweg tus schen de Schelde en den Rijn, is een uitzigt, hetwelk menige stad, vooral in den tegen- woordigen tijd, ons zeer zal benijden; en zouden wij dan zulk een kans geheel onbe- nuttigd laten voorbijgaanVerre van ons zoodanige verwachting en wij twijfelen niet, of bijzondere personen zullen zich voelen opgewekt om handen aan het werk te slaan en in ernstige overweging te nemen al dat gene, wat nog zou kunnen worden gedaan, om de rigting van het kanaal langs Goes te verwerven, of althans de Stad met een zij kanaal te verbinden aan het groote kanaal.' Otto Verhagen was optimistisch over de kans van slagen. Hij schatte in dat de maatschappij die met de uitvoering van het werk belast was, tot overleg bereid zou zijn. Maar het initiatief zou wel van Goes moeten uitgaan. Het was in zekere zin kort dag want de officiële beroepstermijn zou vanaf de vaststelling van de wettelijke bepalingen op 28 augustus, maar één maand zijn. Vóór 28 september iets laten horen was dus zeker aan te bevelen. Voor alle zekerheid richtte hij zich daarom ook nog tot de nieuwe gemeenteraad die op 9 september gekozen zou worden: 'Mogt zulks onverhoopt niet geschieden, mogt nie mand daartoe het initiatief nemen, dan hopen wij nog op den nieuwen Stedelijken Raad, die den 9 September 1851 zal worden verkozen en die het welbegrepen belang dezer stad zal inzien en weten te beharti gen.' Al snel zou duidelijk worden dat de wens de vader van de gedachte was. De gemeen teraad van Goes liet niets van zich horen. We kunnen ons afvragen of dat wel zo ver wonderlijk was. Een in Goes zeer invloed rijk persoon - met de nodige connecties in de gemeenteraad - was de bankier J. Fran sen van de Putte. Deze had aanzienlijke belangen in de 'Maatschappij tot Indijking der Op- en aanwassen in de Oosterschelde' (in 1852 lid van het dagelijks bestuur) en wist als ingewijde dat er aan de gereedlig gende plannen niet te tornen viel. Het enige waar de deelnemers in de maat schappij werkelijk belangstelling voor 5

Tijdschriftenbank Zeeland

De Spuije | 2005 | | pagina 7