andere gemeenten met elk 1 lid. Bij
Koninklijk Besluit van 13 september 1852
werd de Kamer te Goes gevestigd. Op 3
januari 1853 werd de Kamer door burge
meester mr. M.P. Blaaubeen op het stad
huis te Goes geïnstalleerd.
De Kamer te Goes heeft een moeizaam
bestaan geleid. Dit had in hoofdzaak te
maken met het feit dat er geen sprake was
van een open en spontane verhouding tus
sen het Gemeentebestuur en de Kamer.
Persoonlijke tegenstellingen zullen er niet
vreemd aan geweest zijn. Toen in 1857 de
andere deelnemende gemeenten zich terug
trokken, hield ook Goes het voor gezien. Bij
Koninklijk Besluit van 29 oktober 1857
werd de Kamer per 31 december 1857
opgeheven. Na enige aandrang werd echter
besloten tot oprichting van een nieuwe
Kamer, nu uitsluitend voor de gemeente
Goes. Bij Koninklijk Besluit van 11 januari
1858 werd te Goes een nieuwe Kamer
gevestigd.
Een groot probleem voor de Kamer was en
bleef de geringe medewerking en vooral het
ontbreken van bereidheid bij het Gemeen
tebestuur om voldoende financiële midde
len beschikbaar te stellen. In werkelijkheid
was het zo dat het Gemeentebestuur van
mening was alle belangen zelf goed te kun
nen behartigen. Men beschouwde de
inbreng van de Kamer van Koophandel en
Fabrieken als hinderlijke bemoeizucht.
Uiteindelijk traden de overgebleven leden
van de Kamer af, waarna de Gemeente
raad op 29 juli 1861 tot opheffing besloot.
Otto Verhagen was gedurende de gehele
periode van het bestaan van de Goese
Kamer er nauw bij betrokken. Gedurende
het jaar 1855 was hij voorzitter, in 1853,
1854 en van 1857 tot 1861 was hij plaats
vervangend voorzitter.6'
Het vervolg van het kanaalverhaal
'Door de Kamer van Koophandel en Fabrie
ken alhier in commissie benoemd om
namens dezelve alle zoo danige demarches
te doen, welke zullen kunnen strekken om
zoo mogelijk als nog eene wijziging te ver
krijgen in de rigting van het kanaal dat
Zuid Beveland zal doorsnijden, om ons tot
dat einde het zij in geschrift, het zij in
deputatie, namens deze Kamer te wenden
tot alle zoo danige authoriteiten of per-
soonen als wij in het welbegrepen belang
dezer gewigtige aangelegenheid zullen dien
stig achten, zonder reserve. Dit is de
aanhef van een brief gedateerd 12 decem
ber 1856 en gericht aan Burgemeester en
Wethouders van Goes. De brief was onder
tekend door O. Verhagen en dr. C.A. van
Renterghem. Beide heren waren door de
Kamer van Koophandel en Fabrieken aan
gesteld om alsnog pogingen te ondernemen
het tracé van het kanaal, waaraan onder
tussen met horten en stoten al geruime tijd
gewerkt was, gewijzigd te krijgen. Er
moest een nieuwe wet komen die de
gedwongen onteigening van gronden moge
lijk diende te maken. Een meerderheid van
de Kamer was van mening dat dit het tijd
stip was om het balletje nogmaals op te
gooien.
Verhagen en Van Renterghem kweten zich
met enthousiasme en voortvarendheid van
hun taak. 'Zonder reserve' gingen ze aan de
Afb. S. Dr. C. A. van Renterghem (1805-
1890) op circa zeventigjarige leeftijd.
(Collectie GA Goes.)
7