Om aan de straf te ontkomen W.P. den Toom Het is soms vermakelijk om te lezen op welke manieren plegers van diefstallen in de achttiende eeuw probeerden onder hun straf uit te komen, of deze te verminderen door allerlei argumenten aan te voeren in hun voordeel. Soms hadden deze argumenten enige invloed op de uitspraak, maar aan de andere kant bleef het misdrijf op zich zwaar meewegen bij het vonnis. In 1733 had een zekere Jan Vermeule, een boerenarbeider, zich gevestigd in de 's-Heer Hendrikskinderenstraat in Goes. Het was een zeer eenvoudig woninkje dat tegen een ander huisje was aangebouwd. De zolders van die huisjes waren geschei den door enig latwerk dat eenvoudig te ver wijderen was. Zo was Jan op de zolder van zijn buurvrouw gekomen waar hij een nieuwe mans lakense rok en vest' had weg genomen. Jan werd verdacht van de dief stal en hij moest voor het gerecht verschij nen, waar hij onder het uiten van allerlei afkeurenswaardige en buitensporige uit drukkingen' de diefstal ontkende. Bij een tweede verhoor op de daaropvolgende dag bekende hij de diefstal en vertelde tevens waar hij de goederen gelaten had. De eis was niet mis. Hij moest worden overgeleverd aan de scherprechter, met een strop om de hals worden gegeseld en gebrandmerkt. Daarna zou hij geplaatst worden in een Rasp- of Spinhuis en zijn goederen zouden worden geconfïsceerd. Daarna het verweer. Volgens de verdedi ging was Jan door zijn vrouw aangespoord om de goederen te halen en hij had met grote tegenzin de diefstal gepleegd. Hij had geen kwade bedoelingen gehad, want hij had een kerkboek met zilveren sloten laten liggen. Hij had ook geen geweld gebruikt aangezien de kast open stond. De latten van de afscheiding zaten zo los, dat ze met Afb. 1. 's-Heer Hendrikskinderenstraat, circa 1900. Prentbriefkaart uitgegeven door Erven M.D. Dekker Jr. Foto eigendom van Mevrouw Jeremiasse-Groenendaal te Kloetinge. (Collectie GA Goes.) 24

Tijdschriftenbank Zeeland

De Spuije | 2005 | | pagina 26