polder aan de weg naar 's-Heerenhoek. Timmerman Jan Engelbert uit 's-Heeren- hoek begon nog in het vroege voorjaar met de bouw, want op 1 maart 1826 werd door Magdalena Willemse Remijn, de kleindoch ter van oprichter Bastiaan Remijn, de eer ste steen gelegd.1' In een brief van 2 november 1826 deed bur gemeester Buteux van 's-Heer Arendskerke een voordracht aan de districtcommissaris te Goes voor het benoemen van de (ver plichte) keurmeesters en het personeel.2' Als personeel waren 'vaklui' uit Tholen aangetrokken, omdat uit de dorpen van dat eiland de beste meekrapdrogers kwamen en dan nog met name uit Sint Annaland.3' Dit waren Leendert van Driel als droger, Marinus van Driel als stamper en Abraham Moerland was de onderman. Drijver (paardenman) Jacob Kopmels kwam uit 's-Heerenhoek. In 1827 overleed medeoprichter Willem Hoondert. Zijn weduwe verkocht alle aan delen aan de kinderen van medefirmant Bastiaan Remijn.4' Het werk in een meestoof was zwaar, omdat er ook 's nachts werd gewerkt, maar het verdiende meer dan het loon van de gemiddelde boerenknecht of veldarbeider. Bovendien vond het productieproces plaats in de winter, wanneer de meeste arbeiders thuis zaten zonder werk. Vooral het beroep van droger stond in hoog aanzien, want zijn vakkennis bepaalde voor een groot deel de kwaliteit van het eindproduct. De dro ger, stamper en de afdoeners werden per verwerkte hoeveelheid betaald. Zo noteerde de burgemeester in 1836 dat in de meestoof 'Nederland', door paarden gedreeven wor dende, de droger een bedrag van f 3,65 per 1000 pond verwerkte meekrapwortels kreeg uitbetaald, de stamper moest het met f 1,50 doen en de afdoeners met 30 cent. De onderman (f 6,00) en de drijver (f 5,20) hadden een weekloon.5' Proces verbaal De overheidsregels op het verbouwen van meekrap en de verwerking hiervan waren zeer streng. In 1840 werden door belasting controleurs 29 vaten muilen in beslag genomen, die niet voldeden aan de voor schriften. In 1843 bepaalde de arrondisse mentsrechtbank te Goes, dat de vaten ver nietigd moesten worden. Twee jaar later, op 24 januari 1845 werd het vonnis ten uit voer gebracht en werden de vaten op een naast de meestoof gelegen terrein ver brand, onder toezicht van burgemeester L. de Fouw. Een aantal veldwachters uit de omringende gemeenten, behorende tot de 7e Brigade Veldwachters, waren aanwezig en moesten zorgen voor de goede orde en het voorkomen van onregelmatigheden.6' Ondanks de lage marktprijzen in de periode 1845 tot 1850 zat de meestoof goed in haar werk, vermits de eigenaren der fabriek welgestelde landbouwers zijn en grote bedrijven onder hun beheer hebben, waardoor zij zeiven in staat bevinden om eene groote massa groene meede in de stoof ter reeding te brengend'1 Ter stimulering van de meekrapcultuur besliste de gemeenteraad in 1853 dat voor elk vat dat op de kaaij van het Zuidcraaij- ertse veer ter verscheping werd aangebo den, in plaats van 50 cents, slechts 37,5 cents zal betaald worden.8' Afb. 1. De meekrapplant Rubia Tincto- rum. 22

Tijdschriftenbank Zeeland

De Spuije | 2006 | | pagina 24