De landsparochie van Zuid-Beveland (deel II)
P.S.G. Raast
Ten geleide
In afleveringen 45, 52, 56 en 65 van De
Spuije verschenen als postuum eerbetoon
aan Paul Raas de artikelen 'Armenzorg te
's-Heerenhoek in de achttiende eeuw', 'Het
Gemeentebestuur van 's-Heerenhoek tij
dens de oorlog', 'De molenaars van 's-Hee-
renhoek' en 'De landsparochie van Zuid-
Beveland (deel I)'.
Mevrouw Raas-Knuit heeft er in toege
stemd het artikel uit 'Den óek van 't
pak'uus', de dorpskrant van 's-Heerenhoek
van september 1995 te mogen over nemen.
In het eerste deel van het artikel is de eer
ste tijd na de Reformatie beschreven, toen
op Zuid-Beveland nog geen vaste priester
verbleef.
De eerste pastoor voor Zuid-Beveland
Zuid-Beveland moest het dus lange tijd
zonder vaste zielzorger doen. Pas na het
overlijden van de Apostolisch Vicaris
Sasbout Vosmeer in 1614, werd door zijn
opvolger Rovenius in 1615 Johan Trutius
als vaste pastoor voor geheel Zuid-Beve
land benoemd. Deze had hier al eerder als
tijdelijk zielzorger gewerkt. In 1616 werd
hij opgevolgd door Joannes Griffinus.
Evenals Trutius had Griffinus voorlopig
geen vaste woonplaats. Tot 1663, toen hij
zich van de Goese magistraat in de stad
mocht vestigen, vond hij onderdak bij zijn
parochianen, dan hier, dan daar. Griffinus
werd in zijn werk bijgestaan door Jacobus
Mels, van wie overigens geen bijzonderhe
den bekend zijn. In 1635 is voor het eerst
sprake van een vaste plaats waar de H.
Missen werden gelezen. Toen werd in Goes
een schuilkerk ingericht. In 1639 werd pas
toor Griffinus opgevolgd door Joannes
Kuijsten die tot zijn dood op 11 november
1664 zijn ambt vervulde. Rond 1650 had
deze, voor de bediening van het platteland,
assistentie gekregen van pastoor Adriaan
van Renesse, een neef van de Vrouwe van
Baarland, die op het Slot Oostende woonde.
Hij woonde bij haar in.
Afzonderlijke parochies voor de stad
en platteland
Het ontstaan van de afzonderlijke landspa
rochie kan men misschien laten samenval
len met de komst van Adriaan van
Renesse, en hem als eerste herder van het
land beschouwen. Pastoor Claus schrijft
daarover: 'Of Joannes Kuijsten in het begin
alleen pastoor van de stad is geweest of van
de stad en het land tesamen, heb ik niet
kunnen achterhalen omdat van die tijd ner
gens van een pastoor voor het land melding
wordt gemaakt. Nogtans blijkt uit verschil
lende zaken dat de parochie van het land
een afzonderlijke gemeente was, afgeschei
den van de parochie van de stad'. Het ver
volg van dit artikel gaat alleen over de
landsparochie. De pastoors van de landspa
rochie hebben altijd in Goes gewoond, met
uitzondering van een korte periode dat de
landspastoor bij de schuilkerk in Ovezande
woonde.
Pastoor van Renesse werd in 1652 voor de
bediening van het land opgevolgd door
Jacobus Eversdijk. Op het laatst van zijn
leven werd de stadspastoor Kuijsten bijge
staan door Jacobus Kempen. Na de dood
van Kuijsten in 1664 werd Jacobus Evers-
dijk benoemd tot stadspastoor en Jacobus
Kempen tot pastoor voor het platteland.
Pastoor Kempen ging als landspastoor zijn
bevoegdheden te buiten door ook in de
stad, bij particulieren thuis, H. Missen te
lezen, waarvoor hij zijn eigen parochianen
in de steek liet. Een en ander gaf natuur
lijk aanleiding tot moeilijkheden. Kempen
stierf reeds in 1665 op 31-jarige leeftijd.
Pastoor Eversdijk overleed in 1676.
Korte pastoraten
Op 29 december 1665 volgde Franciscus
van der Lisse pastoor Kempen op als pas
toor van het land. 'Deze is de eerste herder
van de landsparochie waarvan de getrouw
den en gedoopten in een boek aangetekend
gevonden worden', aldus pastoor Claus. De
doopboeken bevinden zich thans in het
32