kwam hij zozeer in opspraak dat de magi
straat van Goes hem de stad uitzette. Hij
heeft toen enige maanden aan de Boeren-
dijk in Heinkenszand gewoond, waarna hij
nog een jaar te Wissekerke woonde voordat
hij toelating kreeg om zich weer in Goes te
vestigen. Door de kerkmeesters werd daar
toe een huis gehuurd dat naast de woning
van de stadspastoor stond. De buren kon
den echter niet met elkaar overweg. De
stadspastoor, Jacobus Kistemaker, schoot
onder de duiven van zijn collega, door zon
der diens toestemming de zieken op het
platteland te bedienen en er kinderen te
dopen. De heren pastoors scholden elkaar
in het openbaar uit voor alles wat mooi en
lelijk was, zelfs tot ergernis van de anders
denkenden. Door zijn Jansenistische dwa
lingen en zeker niet in het minst door zijn
ergerlijk leven, werd Van Dreunen allengs
door iedereen verlaten; zelfs zijn trakte
ment werd niet meer uitbetaald. Vele
parochianen lieten hun kinderen dopen bij
de pastoor van de stad. 'Aldus staat in den
doopboek van de gemeente des lands op het
jaer 1721'. Afgezet zijnde door de nuntius,
wist Van Dreunen zich toch nog enige tijd
te handhaven, dank zij de steun van de ste
delijke magistraat. Uiteindelijk werd hij
gedwongen Zeeland te verlaten, waaruit hij
op 11 december 1721 voorgoed vertrok.
Vereniging van stads- en landspa-
rochie
Zijn opvolger, Joannes van de Velde,
benoemd op 27 augustus 1721, was al op
14 september naar Zuid-Beveland geko
men, maar omdat Van Dreunen weigerde
om te vertrekken, moest hij nog drie
maanden wachten alvorens hij de bedie
ning van zijn ambt daadwerkelijk kon aan
vangen. In het begin konden beide pas
toors, Van de Velde en Kistemaker, het
best met elkaar vinden. Omdat echter Van
de Velde door zijn innemend karakter, zijn
goede manieren en zijn wijze van preken
iedereen voor zich wist te winnen, werd
Kistemaker jaloers. Daarbij had deze zijn
oude gewoonte om ook buiten zijn eigen
jurisdictie zijn ambt uit te oefenen nog
niet verleerd. Hoog oplopende ruzie was
ook thans het gevolg. Om een einde te
maken aan de onenigheid, werd de samen
voeging van beide parochies bewerkstel
ligd, die door middel van een contract op
16 april 1722 een feit werd. Beide pastoors
zouden om beurten de stad en het platte
land bedienen en de inkomsten gezamen
lijk delen. De vereniging van de parochies
werd echter een fiasco en na enige tijd
weer ongedaan gemaakt. Pastoor Claus
verhaalt over de problemen als volgt: 'Be
twist en tweedracht tussen de pastoors, de
kerkmeesters en de parochie die verdeeld
was, is in de volgende jaren zo hoog gere
zen, dat er vele publieke ergernissen wer
den gegeven en alles in het wild liep. De
devotie werd uit de parochie gebannen en
alle christelijke liefde uitgeblust. De een
was partijdig aan de ander; omdat de pas
toors zelfs aan elkaar partijdig waren. Zij
verdachten elkaar ervan dat de ander geld
achterhield dat zij volgens het contract
moesten delen. Daardoor hebben zij vier
jaar lang geen afrekening van inkomsten
en uitgaven kunnen doen en daarover dik
wijls ruzie gehad, tot ergernis van de
parochie. Door de twist werd niets gedaan
aan onderhoud van de kerk of steun aan de
armen. De huizen vervielen en alles daalde
tot de ondergang. Beide partijen vielen de
burgemeesters van Goes zo erg lastig met
klachten, dat dezen openlijk zeiden meer
moeilijkheden te hebben met de katholieke
parochie alleen, dan met de hele stad'.
Onlusten in 1734
Ook viel in deze periode een nieuwe uit
barsting van antikatholieke gezindheid,
die, evenals in 1697, heel het eiland in rep
en roer bracht. In 1734 namelijk liep het
gerucht dat de katholieken zich op don
derdag 24 juni, waarop de feestdag van
Joannes de Doper samenviel met Sacra
mentsdag, meester zouden maken van de
macht en op gruwelijke wijze wraak zou
den nemen voor de onderdrukking door de
protestanten. In alle plaatsen heerste er
vanaf 21 juni een panische angst: alle
katholieken werden ontwapend, de huizen
doorzocht en verdacht lijkende personen
gearresteerd. De meest wilde en fantasti
sche geruchten en verdachtmakingen
deden de ronde en werden geloofd. Nadat
35