Het dochtertje van Neeltje Verlare Maria van Toll-Harink stond voor de vaak moeilijke taak om in de pastorie de kinde ren te voeden en te kleden en het gezin draaiende te houden. Nadat op 18 septem ber 1740 zoon Jan geboren was, moest dringend in de behoefte aan een dienstbode worden voorzien. Goede raad was duur. Zoals de vroedvrouw Pieternella Zadelaar niet bereid was om in de pastorie te komen, waren ook de potentiële dienstmeisjes niet gretig om hun diensten aan te bieden. Eer der was het dienstmeisje Levina Klooster man door de dominee weggestuurd. Waarom weten we niet, maar hij had haar als 'een vuile hoere' bestempeld. Neeltje Verlare bracht uitkomst. Haar dochtertje Maria, nu zestien jaar oud, was de aangewezen persoon om het werk in de pastorie voor haar rekening te nemen. De armmeesters bemiddelden in de afspraken. We weten niet wat de exacte afspraak was, maar de dominee moest er uiteraard wel voor betalen. De betaling schortte er even wel aan en dat was niet naar de zin van moeder Neeltje. Het was in de verhouding tussen dominee Van Toll en Neeltje Verlare hetzelfde als een aantal jaren eerder tussen de predi kant en Adriana Monsu. Op het ene moment waren ze de beste vrienden en vie len ze elkaar letterlijk om de hals, op het andere moment lieten ze zich over en weer verleiden tot de meest ordinaire scheldpar tijen. Het was vlak na nieuwjaar 1741 toen Neeltje Verlare tijdens de vergadering van de kerkenraad de consistoriekamer binnen stormde en van de dominee de achterstal lige betaling voor het werk van haar doch tertje eiste. Twee dagen tevoren had hij het meisje zijn huis uitgezet, 'wijl mijn huijs- vrouw niet eerder geld wilde geeven aan dat meijsje, voor dat sij haer vermiste goed (soo sij haer aen de moeder en meijsje liet voor- staen) weder had, soo komt die berugte Neeltje Veriaeren mij (kerkenraed hou dende) met veele kwaedaerdige redenen bejegenen en wilde geld van mij voor haer meijsje hebben en dreijgde mij seer met de armmeesters, die 't meijsje bij mij besteld hadden Maria Verlare had, aldus de uit leg van de dominee, waarschijnlijk op aan geven van haar moeder diefstal gepleegd in de pastorie. De frontale aanval van Neeltje Verlare was voor de dominee wel aanlei ding geweest om zich 'in een hevig woord uijtgelaeten te hebben'. Dat was toch immers een voor de hand liggende reactie op zo'n heftige verbale aanval. De vergade ring van de kerkenraad zal op deze avond verder niet gladjes verlopen zijn.11' Beschuldigd van overspel Veruit de zwaarste beschuldiging tegen dominee Van Toll, die de classis op 3 mei 1741 op het bordje kreeg, was die van over spel. Daar viel al het andere bij in het niet. Neeltje Hubregtsdochter Verlare was de naam. We weten niet wat de hoofdoorzaak was, de aantrekkelijkheid, de sluwheid, de brutaliteit of de opdringerigheid van deze vrouw, maar zeker is dat ze voor Herma- nus van Toll zijn 'femme fatale' geworden was. Het had er al lang ingezeten. Niet voor niets had de kerkenraad in 1739 de predikant nadrukkelijk verboden om Neeltje Verlare nog langer in de pastorie toe te laten. De gedeputeerden van de classis hadden het belang van dit verbod tijdens hun bezoek op 5 augustus 1739 nog eens onderstreept. Het had geen enkele uitwerking gehad. 'Nog geen drie dagen' was Neeltje Verlare weggebleven, zoals ze later zelf verklaarde. Lange tijd kwam ze bij nacht en ontij langs de achterzijde de pastorie binnen, 'tot de tijt toe dat de heer van Tols vrouw is in de craam gekomen (september 1740), als wan neer zij van vooren begon in te gaan'. Ieder een was er van op de hoogte. Ter onder steuning van de argumentatie van de kerkenraad tegenover de classis, stelden de schepenen van Baarland er een verklaring over op.12' Dominee Van Toll beaamde dat Neeltje Verlare - al was het tegen zijn zin - in sep tember 1740 enige tijd in de pastorie was geweest: 'Want ik wil niet ontkennen dat voornoemde vrouwmensch in mijn huijs geweest is, om mijne vrouw, die gelegen was, door haere hulpe bij te staen, dog sulks is geschied tegen mijn sin en wille en alleen op aanraaden en goedvinden van de bueren, wijl mijn vrouw in die tijdsomstan- 22

Tijdschriftenbank Zeeland

De Spuije | 2006 | | pagina 24