kleur. Verder kreeg hij een ronde hoed, een
pet, twee paar schoenen en een patroontas
uitgereikt. Als wapens had hij een infante-
riesabel en een karabijn met bajonet tot
zijn beschikking. De sabel hing aan een
koppel, voorzien van een koperen plaat,
met daarin gegraveerd: "Veldwachter in de
Gemeente...'
Plichten van de veldwachter
Nadat zijn benoeming een feit was, moest
de veldwachter bij de rechter de eed van
trouw aan de koning(in) en de grondwet
afleggen en verklaren zich strikt te zullen
houden aan de orders die hij van het
bevoegd gezag kreeg. In het provinciaal
reglement uit 1829 stond precies opge
schreven aan welke plichten hij was onder
worpen. Zijn belangrijkste taak was het
waken tegen alle wanbedrijven en overtre
dingen, opzigtelijk de velden en veldgewas
sen gepleegd wordende; het beschadigen
van bomen, bosschen en landbouw-gereed
schappen; het zonder opzigt loopen van vee
op openbare plaatsen en wegen; het in goede
orde houden van wegen en slooten en het
opstoppen van waterleidingen. Hiernaast
werd van een veldwachter verwacht dat hij
bedelaars en vagebonden in de kraag
greep, gedeserteerde soldaten opspoorde en
toezicht hield op allerlei evenementen
waar veel volk op de been was. Tijdens ker
missen en jaarmarkten moest hij in het bij
zonder letten op de zulken, welke in het
openbaar laten dobbelen en loten, of zich
met waarzeggen, horoscooptrekken en der
gelijke bedriegerijen bezig houden.
Van alle overtredingen en misdaden diende
de veldwachter behoorlijke Processen-ver-
baal op te stellen en deze aan de burge
meester te overhandigen. Van zijn dage
lijkse ronden door de gemeente moest hij
rapport uitbrengen aan de burgemeester.
Hiertoe moest hij een zakboekje bijhouden,
waarin hij dag voor dag van de gedane ron
den en van de geconstateerde misdaden of
ontdekte wanbedrijven melding maakte.
Tegenover de vele plichten die een veld
wachter moest vervullen, stond slechts een
schamele vergoeding. Het salaris van een
veldwachter op de Bevelanden schommelde
rond het midden van de negentiende eeuw
tussen de 155,- en 250,-. Aan veldwach
ters die vijfentwintig jaar hadden gewerkt
en door ligchaamsgebreken tot de verdere
waarneming van de dienst onbekwaam zijn
geworden, werd een pensioen toegekend.
Het salaris en pensioen kwamen, evenals
de kosten van kleding, bewapening en ver
dere uitrusting geheel voor rekening van
de gemeente. De Provincie bepaalde slechts
dat het salaris van de veldwachter niet
meer mocht bedragen dan 300,- en niet
minder dan 150,-. Voor het pensioen gold
dat dit maximaal de helft en minimaal een
vierde deel van het salaris mocht zijn. Deze
Afb. 3. Rijksveldwachter G. de Waard
(geboren Kloetinge 1863 en overleden
in 1954). Als rijksveldwachter moest
hij af en toe de gemeenteveldwacht
bijstaan. Hij was in de periode dat hij
rijksveldwachter was (1891-1928)
onder meer gestationneerd in Hein-
kenszand. (Particuliere collectie.)
25