op de gedragingen van haren man, zoodat, sedert dat het trouwen, alle redenen bestaan om over het zedelijk gedrag van Meijer te vreden te zijn. Overwegende dat Meijer is van een sterk en gezond gestel, den ouderdom heeft bereikt van 51 jaren en nog volkomen in staat moet worden geacht de vermoeijenissen te kunnen verduren, die de dienst als veldwachter hem oplegd besluit met algemeene stemmen Meijer te handha ven als veldwachter van Yerseke 13) Naar een tweede veldwachter In 1863 werd Meijer opgevolgd door de in Yerseke geboren Johannes Koster. De 29- jarige Koster was gehuwd en vader van één kind. Zijn jaarwedde bedroeg 250,-.14) Van het begin af aan moet het de gemeen tebestuurders duidelijk zijn geweest, dat Koster niet de aangewezen persoon was om veldwachter in zijn geboortegemeente te worden. Reeds in 1872 verzocht de gemeen teraad de commissaris van de koning om verplaatsing van Koster naar een andere gemeente, aangezien het den veldwachter ontbreekt aan het zoo hoogst noodige ontzag in deze Gemeente. De commissaris voelde hier echter niets voor. Als Koster werkelijk zo'n slechte veldwachter was, zou hij ook in een andere plaats niet welkom zijn, zo liet hij de raad van Yerseke weten.15' De problemen met Koster begonnen pas echt in de periode vanaf 1878, toen Yerseke overstroomd werd met vele nieuwkomers die, aangetrokken door de opkomende mos sel- en oestercultuur, voor de nodige tram- Jaar Bevolkingsaantal 1869 1009 1879 2031 1889 3711 1899 4333 1909 3999 1920 4143 1930 4147 1947 4746 Figuur 1. Bevolkingsgroei Yerseke 1869-1947. (Bron: uitkomsten volks- en beroepstellingen.) melant in het dorp zouden zorgen. Afgezien van het feit dat Koster geen geschikte veldwachter was, besefte het gemeentebestuur terdege dat één veld wachter te weinig was voor een gemeente waarvan de bevolking vanaf 1870 spectacu lair groeide. De aanstelling van een tweede veldwachter werd echter te kostbaar geacht. Tenslotte moest de gemeente de kosten van een gemeenteveldwachter zelf betalen en daar had Yerseke volgens de gemeenteraad geen geld voor. Daarom trok de raad bij de minister van justitie aan de bel met de vraag of aanstelling van een door de rijks overheid betaalde rijksveldwachter moge lijk was. De minister gaf echter nul op het rekest. Als de nachtelijke burengeruchten, rustverstoringen en vechtpartijen werkelijk zo ernstig waren als het gemeentebestuur schreef, moest Yerseke maar een beroep doen op de in de nabijgelegen dorpen gesta- tionneerde rijksveldwachters.16' Vier jaar later, in 1882, drong ook de com missaris van de koning aan op plaatsing van een rijksveldwachter in Yerseke. In een uitgebreide brief aan de minister legde hij uit waarom: Yerseke is het middenpunt der bloeiende oestercultuur, die zich sedert eenige jaren op de Oosterschelde heeft ont wikkeld. Door dien tak van nijverheid heeft zich aldaar, naast het oorspronkelijk Zuid- Bevelandschen boerenelement, eene talrijke bevolking gevormd, die hetzij als oestervis- schers, hetzij als arbeiders op de oesterban- ken of oesterputten, veel geld verdient en - zooals in zulke gevallen van nieuwe en ruime bronnen van bestaan meer gebeurt - ook veel geld verteert in herbergen of op andere wijze. Vele dezer lieden zijn daar door eenigszins afgeweken van den rustigen aard en ingetogen leefwijze die aan de Zeeuwsche bevolking overigens eigen zijn. De groote waarde die de Zeeuwsche oesters binnen korten tijd verkregen hebben, en het gemak waarmede die schelpdieren weder rechtelijk kunnen worden geroofd van de in cultuur gebrachte banken, hebben het stelen van oesters tot een bedrijf gemaakt waartoe zich onder de bevolking van Yerseke meer en meer neiging vertoont en dat maar al te 27

Tijdschriftenbank Zeeland

De Spuije | 2007 | | pagina 29