naar het Postkantoor begeven, om eventueel
aangekomen brieven aftehalen en deze bij
den waarn. Burgemeeester te bezorgen. Hij
vervoegde zich bij den wethouder in een
toestand van volslagen dronkenschap.
Bovendien is bij den heer Officier van Jus
titie eene klacht ingekomen van een ingeze
ten dezer gemeente, die zich er over
beklaagde dat Koster op den 3e October des
morgens om 9 ure reeds in beschonken toe
stand langs den weg liep. Dat hij des
avonds ter ongeveer 7 ure van dienzelfden
dag zwaaiende over het kerkplein liep,
alwaar hij door de menigte werd uitge
jouwd en nageroepen. Die ingezeten met
name M. Mieras beklaagde er zich over dat
dergelijke schandalen meermalen plaats
hebben.
Met al deze feiten voor oogen, schreef de
burgemeester, zie ik mij gedwongen op ont
slag van den gemeente veldwachter Koster
aan te dringen. Zover kwam het echter
niet. De kantonrechter in Goes bepaalde
namelijk dat de dronkenschap, waarvan de
veldwachter werd beschuldigd, niet bewe
zen was.
Koster bleef dus gewoon in functie. Nog
hetzelfde jaar kwam hij opnieuw in
opspraak, toen er een inbraak was
gepleegd in het gemeentehuis waarbij de
dief er met een bedrag van zeshonderd gul
den vandoor was gegaan. Hoewel, zo
schreef de burgemeester de commissaris,
een sterk vermoeden bestaat tegen de
gemeenteveldwachter, kon niets worden
bewezen.19»
In 1888 was het weer raak. Ditmaal werd
Koster door de antirevolutionaire wethou
der Jasper Lemson beschuldigd van mede
plichtigheid aan het kermisoproer. Het
besluit van de raad om de kermis dat jaar
af te schaffen had eind september tot een
waar volksoproer geleid, waarbij honder
den mensen de straat op waren gegaan om
hun woede te koelen op al die raadsleden
die vóór afschaffing van de kermis hadden
gestemd. In een speciaal voor de gelegen
heid gecomponeerd kermisbed gaven voor
standers van de kermis uiting aan hun
ongenoegen over de houding van de antire
volutionairen:
Een viertal wijze heeren,
Zoo wijs als Saalmo's kat,
Gaan nu de kermis weren;
Verdraaid! Wat werk is dat!
Wie had dat kunnen gissen?
Maar nu is het te laat.
Men zou ze gaarne missen
Als leden van den raad
De burgers gingen vragen,
Zoo needrig als 't maar kon,
Om beide kermisdagen,
Maar 't viertal hield zich stom.
Dit wijst op ezelsooren,
Op echte dwinglandij,
Wat leed is ons beschoren,
Door deze 'heerschappij'!
Hoe fijn zij dan ook praten,
Van 't zondig kermisfeest,
De afgekloven graten
Veracht men 't allermeest!
Zingt gij niet meer: 'Soldeeren,
De ketel is kapot'!
Nu zijt gij aan 't doleeren!
Is dat niet ruim zoo zot?!!
Wilt ge de meesters wezen?
Dat is ons opperbest!
Gaat naar de Atchineezen,
Wordt zend'ling in de West!
Daar kunt gij 'doomnie' spelen,
Men zou ze gaarne missen
Als leden van den raad
Wat leed is ons beschoren,
Door deze 'heerschappij'!
Nu zijt gij aan 't doleeren!
Is dat niet ruim zoo zot?!!
Zooveel als gij maar wilt;
Hier kunnen we 't niet velen,
Dat gij ons, burgers, drilt.
Lemson voelde zich gekwetst door de
inhoud van het lied. Hij schreef de commis
saris: In den nacht tusschen 27-28 Aug. is
in de kom der gemeente een stooibiljet ver
spreid. Dit lied wordt vooral 's avonds door
honderden keelen uitgebruld door jongens
en meisjes klein en groot in gezelschap van
gehuwden. Bij wijze van optogt werd ik
door hen schreeuwende en vloekend uitge
daagd uit mijne woning te komen welke uit
tarting gevolgd werd met een bombarde-
29