Nederlands binnenlandse 'kolonie' Noord-Beveland P.J.A. van Voorst Vader In de negentiende eeuw verschilde de structuur van de samenleving op het eiland Noord-Beveland wezenlijk van die van de situatie elders in Zeeland en Nederland. Voor alle ambten of betrekkingen die een middelbare of universitaire opleiding ver eisten: predikanten, artsen, schoolmeesters enzovoort, moest men mannen aantrekken van overzee, als ik de Zeeuwse wateren zo mag aanduiden. Bovendien was er een voortdurende geldstroom, in de vorm van pachtsommen, naar elders. Een groot deel van de opbrengst kwam het eiland zelf niet ten goede. In beide opzichten stemt Noord- Beveland opvallend overeen met het negentiende-eeuwse Java, waar ook alle eruditie geleverd werd door import van overzee en lange tijd, door het cultuurstel sel, een grote geldstroom afvloeide naar Nederland. Omdat onder de Noord-Bevelandse ambts dragers dezelfde familienamen regelmatig terugkeren, kan men zich de vraag stellen of er bij het verkrijgen van ambten sprake was van nepotisme. Verder kan men zich in dit verband afvragen of er sprake was van corruptie of uitbuiting van de inwoners van het eiland. In dit artikel wordt onder zocht of er reden is om aan te nemen dat er inderdaad sprake was van deze praktijken. De functies die de familie Vader in de negentiende eeuw op Noord-Beveland bekleedde staan daarbij centraal. De burgemeesters Het lager onderwijs op Noord-Beveland was tot de invoering van de Onderwijswet Van der Brugghen, in 1857, beneden peil. Menig kind verliet de school zonder te kun nen lezen en schrijven. Een middelbare school was er niet! De H.B.S. in Goes kwam er pas in 1866. Voorlopig was die onbereikbaar. Alle geschoold intellect was import, burgemeesters, schoolmeesters, ontvangers, artsen en predikanten. Het aantal kandidaten voor het ambt van bur gemeester was dan ook klein. De burgemeesters die in de tweede helft van de negentiende eeuw de Noord-Beve- landse gemeenten gingen besturen, hebben daartoe niet zelf het initiatief genomen. In tegendeel, Willem Lodewijk Vader heeft in 1825 bedankt voor het burgemeesterschap van Wissenkerke dat hij toen bekleedde. Als ontvanger had hij meer dan genoeg werk. En dat werk had zijn hart. Boven dien was hij ook rentmeester van de Heer lijkheid Wissenkerke en Geersdijk, rent meester van een klein deel van de Boedel Nassau La Lecq, en had hij het nodige te doen met het beheren van zijn eigen zeer uitgebreide grondbezit. Bij zijn overlijden bleek hij dijkgraaf te zijn van zes polders, maar over de data dat die functies een aan vang namen, beschik ik niet. In 1818 was hij één der tien deelnemers, en bovendien administrateur, van de indijking van de Soelekerkepolder. In 1829 richtte hij met vijf anderen de Zeeuwse Onder linge Brandwaarborg Mijop en daarvan bleef hij commissaris; een onderneming die tot grote bloei kwam. En in 1836 bouwde hij met anderen de meestoof 'De Roos' in Geersdijk, waarin hij zeven van de zestien aandelen had. Het burgemeesterschap kon hij best aan anderen overlaten. Toen zijn zoon Jacobus, een ontvanger die zijn vader in de meeste van die functies opvolgde, in 1853 toch burgemeester werd, was dat niet zijn wens, maar noodzaak. Thorbecke had in 1851 een nieuwe Gemeentewet ingevoerd, waarbij aan de burgemeesters de eis van behoorlijke eru ditie werd gesteld. In twee jaar tijd werd een groot deel van de Nederlandse burge meesters vervangen. In 1851 was pachter A. de Moor de burge meester van Wissenkerke. Hij had alleen lager onderwijs genoten, wat dat ook bete kenen mocht in de eerste helft van de negentiende eeuw. Zijn vrouw was analfa bete. In het kleine Wissenkerke werd de ontvan ger Vader geacht de enige man te zijn die aan Thorbeckes eis voldeed, afgezien 25

Tijdschriftenbank Zeeland

De Spuije | 2007 | | pagina 27