meel was de aanbeveling van Jan C.R. van der Bilt niet meer dan een advies, maar in feite was dit het enige wat echt gewicht in de schaal legde. In Zuid-Bevelandse aange legenheden week de Commissaris des Konings zelden af van het advies van de in Heinkenszand wonende Jan C.R. van der Bilt. Zelfs in zo'n specifiek geval waarin toch vermoed kon worden dat persoonlijke voorkeuren, ingegeven door familiebelan gen, een rol zouden kunnen spelen. De uit eindelijke benoeming was, nadat de Com missaris des Konings zijn rapport naar Den Haag had gezonden, in vrijwel alle gevallen dan nog uitsluitend een formaliteit. Geen erebaan Achtentwintig jaar oud was Paulus Johan van der Mandere. Donderdagmiddag 16 januari 1873 stapte hij op het station Kapelle-Biezelinge uit de trein, 'opgewacht door de voornaamste ingezetenen'. Hij kwam uit Middelburg waar hij door de Commissaris des Konings mr. R.W. baron van Lynden als burgemeester van Kapelle was beëdigd. Het was die dag feest in de gemeente, vlaggen, erepoorten, ruiterop- tocht, feestverlichting, vuurwerk en een traktatie voor de schooljeugd. Aangekomen in het gemeentehuis 'sprak de burgemees ter kort en bondig en gaf daardoor reeds het vooruitzicht, dat men van hem minder omhaal van woorden dan daden te wachten had'.® Dat was mooi, maar het was alleen maar praat voor de bühne, want in werkelijkheid was het juist tegenovergesteld. De tijd zou leren dat een afwachtende houding en besluiteloosheid juist de meest opvallende eigenschappen van de nieuwe burgemees ter waren. Oom Jan C.R. van der Bilt had het in zijn advies aan de Commissaris des Konings als enig minpuntje van zijn neelje aangestipt: 'Den Heer van der Mandere zou ik wat meer voortvarendheid toewen- schen'.9) Het was maar al te vaak een zware taak voor de jonge en onervaren burgemeester om consensus te bereiken. De onenigheid over de plaats waar een begraafplaats aan gelegd zou moeten worden, waar zowel de inwoners van Kapelle als van Biezelinge vrede mee hadden, was ondertussen gro tendeels achter de rug.10' Maar de bouw van twee nieuwe scholen, die al vele jaren urgent was, kon geen verder uitstel dulden. In 1877 kreeg dat zijn beslag. Prachtige schoolgebouwen die volledig aan de eisen van de tijd voldeden, maar het gevolg was een loodzware financiële last voor de gemeente. Dit was van dien aard dat jaren lang zelfs dringend noodzakelijke investe ringen en werkzaamheden niet uitgevoerd konden worden. Een grote steun voor Paulus Johan was de aanwezigheid van oom Boudewijn V. van der Bilt. Deze was al vanaf 1848 lid van de gemeenteraad, had veel ervaring op juri disch, bestuurlijk en administratief terrein en stelde consequent alles in het werk om Paulus Johan waar het kon terzijde te staan. Een kwade genius Adriaan Meijaard was de naam, landbou wer op de hofstede Geerhoek in het gehucht Eversdijk. Als boerenknecht begonnen had zijn huwelijk met de niet onbemiddelde boerendochter Johanna de Jager hem flink naar boven gebracht op de maatschappelijke ladder. Dat wilde hij laten weten ook, want zijn optreden was hard en weinig ontziend. In 1861 was hij Afb. 5. Jan Adriaan Frederiks, 1849-1931. (Collectie Zeeuws Documentatiecentrum.) 14

Tijdschriftenbank Zeeland

De Spuije | 2008 | | pagina 16