van lag in het feit dat er sprake was van frequente kontakten met burgemeester Van der Mandere. De burgemeester was een liefhebber van antiek, met name veza- melde hij porselein. Frederiks, die ook op dit gebied een erkend deskundige was, stond hem hierin terzijde.12' Behalve in de privésfeer was Frederiks in zakelijk opzicht voor Paulus Johan een ver trouwensman van formaat. Voor het eerst komt de betrokkenheid van Jan Adriaan Frederiks met Kapelle voor ons aan het licht in 1885. In dat jaar verrichtte hij samen met de vaste architect van de gemeente, J.H. Hannink te Goes, een uit voerig onderzoek naar de toestand waarin de kerktoren van Kapelle verkeerde. Dat er op het punt van onderhoud iets met de toren aan de hand was, wist men in feite maar al te goed. Een lange reeks van jaren was er - uiteraard om financiële rede nen - weinig of geen aandacht voor geweest. In de begroting voor het jaar 1884 was door Burgemeester en Wethouders een bedrag van 100,- opgenomen, bestemd voor 'opmaken rapport en begrooting omtrent eene herstelling van den toren te Kapelle'. Burgemeester en Wethouders hadden er kennelijk behoefte aan om Gede puteerde Staten in dit stadium uitvoerig op de hoogte te stellen van de noodzaak tot restauratie, want in de toelichting op de begroting lezen we er over: 'Sedert lang had daartoe behooren te worden overge gaan, doch steeds heeft de Raad er tegen op gezien de handen aan het werk te slaan met het oog op de groote kosten die het herstel van het kolossale steenen gebouw na zich zal slepen, en zich daarom tot de allernood zakelijkste uitgaven bepaald. Doch het wordt thans dringend noodig een onderzoek naar de kosten van algeheel herstel niet meer op de lange baan te schuiven.'13) Blok aan het been van de burgemees ter Vanaf nu zou de geschiedenis van de res tauratie van de toren - of beter gezegd het niet tot uitvoering komen hiervan - als een rode draad door het functioneren van Pau lus Johan lopen. En wel tot het bittere eind. Het rapport van Frederiks en Han nink was in augustus 1885 in handen van Burgemeester en Wethouders. In twee ver gaderingen besteedde het college er aan dacht aan. Pas op 30 december werd de gemeenteraad op de hoogte gesteld, met het voorsteldeze stukken in handen te stellen van B. en W. om later met een voor stel tot den Raad te komen, of het mogelijk is en op welk eene wijze de daarvoor ver- eischte gelden van het Rijk kunnen worden bekomen.' Het was onvoorstelbaar schrik ken, want de raming van de kosten die de beide architecten hadden gemaakt 'om den toren in behoorlijken staat te brengen' lag in de orde van een bedrag van 5.000,-. Een bedrag waar iedereen verbijsterd over was en waar niemand raad mee wist. Het dilemma voor Paulus Johan was nu in zijn volle omvang duidelijk. Aan de ene kant was er zijn vriend Jan Adriaan Frede riks, die een belangrijke rol vervulde in de juist in die periode tot wasdom komende monumentenzorg en die er zeker voor gezorgd zal hebben dat Paulus Johan besefte dat er hier sprake was van niet zomaar een willekeurige toren die maar gewoon verder in verval moest raken. Nee, de gemeente Kapelle kon - móest zelfs - trots zijn op het bezit van een monument van de eerste orde. Anderzijds was er de gemeenteraad, bestaande uit mensen die nauwelijks waarde hechtten aan het in stand houden van een bouwwerk dat geen direct nut of rendement opleverde. Paulus Johan was zonder twijfel van goede wil maar hij stond alleen. Hij was niet in staat om op een bevlogen wijze de raad te over tuigen van de noodzaak om er hoe dan ook voor te zorgen dat er een plan de campagne kwam. En van de wethouders had hij ook geen steun te verwachten. Jarenlang bleef het stil. Van het aangekon digde voorstel aan de gemeenteraad kwam blijkbaar niets terecht en ook de raad zelf liet het gewoon op zijn beloop. Hoogstens werd er in de wandelgangen af en toe over gesproken. In de wetenschap dat de proble men alleen maar groter werden, zal Paulus Johan iedere dag met een zorgelijke blik naar de toren gekeken hebben. Op 12 januari 1898 schreef de kerkvoogdij een waarschuwende brief aan de gemeente: 16

Tijdschriftenbank Zeeland

De Spuije | 2008 | | pagina 18