te krijgen. De noodzaak van goede dijken
en waterhuishouding was evident; de
ambachtsheren konden of wilden zich hier
niet aan onttrekken. Maar zij verzetten
zich tegen verdergaande grafelijke bemoei
enis; zij zorgden bijvoorbeeld er voor dat de
door de graaf aangestelde dijkgraven uit
hun midden gekozen werd.
De term ambacht
Wat betekent het woord ambacht eigenlijk?
De term wordt meestal in verband
gebracht met het oorspronkelijk Keltische
ambascia, dat taak, missie, opdracht bete
kent; vervolgens transportdienst en ten
slotte ook reis kan aanduiden. De overgang
in betekenis van dienst, opdracht, naar
reis, ligt voor de hand en de aansluiting bij
woorden als ambassadeur (ambasciator),
gezant, kunnen we ook nog volgen. In al
deze termen zien we het werkwoord ambu-
lare, afgeleid van het in veel indoger-
maanse talen voorkomende ambi (of
varianten daarvan), is: rond, en het franco-
gallische aller: gaan, terugkomen. Het
gebied waar die dienst of taak wordt uitge
oefend wordt langzamerhand ook ambacht
genoemd. En dan zijn we beland bij de
betekenis die wij voor ons doel nodig heb
ben en die in het middeleeuwse Zeeland
zowel Bewester- als Beoosterschelde gang
baar was.
Toch duiken er ook andere termen in de
bronnen op, en Dekker somt ze allemaal
op: in het latijn: ministerium, officium,
dominium temporale, en in het middelne-
derlands: heerscapie, heerlijkheid. Deze ter
men zijn zelfs nog wat doorzichtiger dan de
term ambacht. Temporale wijst op het
wereldlijke karakter van het ambt, want er
bestaat ook nog zoiets als het dominium
spirituale, dan hebben we te maken met de
geestelijke, kerkelijke bevoegdheden.
De ambachtsheren
We komen de ambachtsheer in de bronnen
tegen als officiatus, dominus (temporalis),
en in het middelnederlands als heer, maar
nee, niet als minister. Wel heet hij dikwijls
scultetus, schout, en deze laatste benaming
is zelfs nog heel wat ouder (begin dertiende
eeuw) dan die van ambachtsheer of domi
nus temporalis. De benaming schout ver
wijst in de allereerste plaats naar zijn posi
tie als voorzitter van de vierschaar, ik wees
er al op.
Nu waren er heel veel van deze plaatselijke
potentaatjes of adellijke machthebbers in
Zeeland, het mag bekend verondersteld
worden. Ze konden gedijen in een gebied
waarover de hoogheidsrechten lange tijd
betwist werden tussen de graven van
Vlaanderen en die van Holland. Waar twee
graven vechten om een been, gaan de
ambachtsheren er snel mee heen. Toen de
zaak ten gunste van de graaf van Holland
in de late dertiende eeuw (1287) geconsoli
deerd werd en zijn Vlaamse collega het
veld ruimde, kon de eerste proberen om
zijn grafelijke gezag steviger te grondves
ten. In dit verband valt natuurlijk de naam
van Floris V die de ambachtsheren al in de
tweede helft van de dertiende eeuw naar
zijn hand probeerde te zetten, maar daar
toch niet helemaal in slaagde. Pas onder
graaf Willem III, zoals gezegd in het eerste
kwart van de veertiende eeuw (1323), ont
stond er een zeker machtsevenwicht tussen
de landsheer en de ambachtsheerlijke adel.
Dit evenwicht bleef lange tijd overigens
nogal broos en ook in de tweede helft van
de veertiende eeuw zien we hoe de Zeeuwse
heren niet nalaten hun bevoegdheden te
verruimen als ze in tijden van zwak grafe
lijk gezag daartoe de kans krijgen.
Splitsing van ambachten
Ambachten waren privé-bezit, deel van het
vermogen, en opsplitsbaar onder alle
zonen, zodat er steeds meer ambachten en
dus ook ambachtsheren kwamen. In Kloe-
tinge waren er volgens Dekker in 1331 59
ambachtsheren, in 1439 28 en in 1515 nog
twaalf. Dit lijkt in strijd met het voor
gaande, maar bedacht moet worden dat in
de loop van de tijd door de steeds verder
gaande verdeling van het ambacht onder
alle zonen er steeds meer kleine tot heel
kleine ambachten ontstonden. Wat moes
ten de mannelijke erfgenamen er mee? Het
beste was om die stukjes te verkopen. Het
geen op vrij grote schaal gebeurde. Zo wis
ten rijke edelen en patriciërs grote hoeveel
heden ambacht te verzamelen.
23