Afb. 2. Borselen, Wolfert van, ridder CWul- fart van Berselen, rudder). Groene was. Zegel aan een dubbele staart. Afbeelding van een ridder in volle wapenrusting. Wapen: dwarsbalk, van boven vergezeld van drie vijfpuntige sterren naast elkaar. Helmteken: scherm. Randschrift: IS[TV]D: SIGIL[V]M:EST:WL[FAKD]I:D[E:BARSA- L1A:MILITIS:] 1292 zente Pietersdaghe ingaende hoegheste (1 augustus). (Alle zegels: Herkomst afbeeldingen en beschrij vingen: Corpus Sigillorum Neerlandico- rum. De Nederlandsche zegels tot 1300. 's-Gravenhage 1937-1940.) geen volledige vrijheid genoten. Ze konden niet zelf voor de rechtbank verschijnen, maar moesten worden bijgestaan door een ambachtsheer als voogd. Ze moesten dien sten vervullen, herendienst met paard en wagen en voorts de dijken en wateringen onderhouden en militaire dienst verrich ten. Deze twee laatste verplichtingen rust ten overigens op alle ingezetenen, vrijen en onvrijen, maar misschien bestond er een gradueel verschil in wijze van opkomst. De heervaart raakte trouwens als persoonlijk te leveren dienst in de Late Middeleeuwen in onbruik, maar het verplichte dijkonder- houd werd steeds belangrijker. De onedelen moesten de ambachtsheer hel pen de boeten op te brengen die deze de graaf eventueel schuldig was, ze waren aansprakelijk voor zijn schulden en hadden zijn toestemming nodig om zich in zijn ambacht te vestigen. Zij moesten de grond belasting (het schot) opbrengen, die door de ambachtsheer in het ambacht geïnd werd. Edelen die geen ambachtsheer waren, betaalden in Zeeland ook deze belasting, maar konden met voorbijgaan van de ambachtsheer hun belasting rechtstreeks aan de graaf afdragen. Ook de ambachtshe ren betaalden de belasting rechtstreeks aan de graaf. Kort en goed, in vele opzich ten week de status van een Zeeuwse one dele, als we naar de verplichtingen kijken, nauwelijks af van die van een onvrije, een servus. Onedelen konden wel als schepenen wor den aangesteld, maar dan zijn we al in de tweede helft van de dertiende eeuw. Ze hadden alleen bevoegdheid om te oordelen in zaken van dijken en watergangen, en de oppositie tegen hun optreden in waters taatsaangelegenheden was erg groot, zo blijkt uit een keur van Floris de Voogd uit het midden van de dertiende eeuw. Naar mate de vierschaarambachten kleiner wer den, werden er ook meer onedelen inge schakeld bij de rechtspraak. Vele onedelen waren in de veertiende eeuw dorpsgenoten van edelen en van ambachts heren en dikwijls waren ze ook nog familie van elkaar. Dekker geeft het voorbeeld van de offïciaal van de dom te Utrecht die in 1351 aan negen parochianen van Rilland vraagt of zij ambachtsheer waren. Ze ont kennen. Op de volgende vraag, of zij familie van de ambachtsheren waren antwoordden er slechts drie ontkennend. De meesten waren op een of andere manier verwant aan bijna alle ambachtsheren van de parochie. 25

Tijdschriftenbank Zeeland

De Spuije | 2008 | | pagina 27