vergeten dat er voor middeleeuwse begrip pen een wereld van verschil bestaat tussen een onvrije gesproten uit vrije voorouders en een onvrije met onvrijen als voorouders. De lieden van... Het verschijnsel is niet nieuw, iedere mediëvist kan voorbeelden aandragen van vrijen die om hen moverende redenen de bescherming van een machtiger man of instantie - een klooster of kerk - zoeken. In de middeleeuwse bronnen begeven zij zich dan in de munt of in het mundiburdium van zo iemand. De verkregen bescherming biedt voordelen, maar voor wat hoort wat: zij zullen voor die bescherming ook moeten betalen, of het nu in krijgsdienst, heren diensten, was voor kaarsen of tijnzen of dit allemaal is. Een en ander betekent ook dat op de Zeeuwse eilanden in de Vroege Middeleeu wen aanvankelijk alleen op de gronden van de grootgrondbezitters, de koning en grote abdijen als St-Baafs, Echternach en Nijvel, door hen diensten van de op hun grond wonende mensen gevraagd konden worden, niet van op eigen grond wonende mensen (de geërfden). Dekker meent in zijn artikel over de St-Baafsabdij uit 1995 en zijn boek over Goes uit 2002, dat deze eerste groep mensen, bij voorbeeld op het koninklijke domein Walcheren en op de bezittingen van de St-Baafsabdij, wel degelijk onvrij waren. Veel gegevens zijn er overigens niet voorhanden. Hij ziet deze onvrijen als de voorlopers van de bewoners van de tiende- eeuwse nederzettingen, omdat de dorpsna men met het achtervoegsel -inge meestal duiden op collectiviteiten van lieden van een persoon, bij voorbeeld in Wemeldinge: het geheel van de lieden van Winiwald. Nu gaat dit voor Kloetinge helaas niet op, want daar zit geen persoonsnaam in. Kloetinge is immers een collectiviteit van lieden op een kloot, een verhoging. Het zelfde geldt voor Kruiningen, waar mensen op een kruin wonen. Als niettemin de uitleg 'lieden van een per soon' bij plaatsen als Wemeldinge, Bieze- linge enz. in principe de juiste is, blijft de vraag open hoe we in die gevallen 'de lie den van' moeten interpreteren. Als zij alle- Afb. 5. Valkenisse, Witte Nicolaaszoon van (Witto de Valkenisse). Groene was. Zegel aan een dubbele staart. Afbeelding van een omgewende staande valk, de poten vastge snoerd. Randschrift: S' WITTE F CLAIS VAN VALKENISCE. 1276 november. maal onvrijen zouden zijn, hebben we een probleem met de vrijen, die er ook waren (zie de Lex Frisionum). Waar zitten die dan? Dekker zegt dat later, in de dertiende eeuw, er naast edelen alleen nog maar one- delen waren, dus luidt zijn conclusie, de groep van onvrijen moet zijn samengesmol ten met de groep van vrijen. Dat is juist. Ik merk op dat hij er dus ook vanuit gaat dat er vrijen waren. Nogmaals: waar zitten die? Het is de vraag of de onvrijen van de domeinen zo' n overheersende rol gespeeld hebben in alle nederzettingen. Nu ligt het voor de hand om het merendeel van de bewoners van nederzettingen als Kloetinge en Kruiningen niet als onvrijen te zien, omdat zij niet als lieden van een heer genoemd worden. Maar of het zo simpel ligt, durf ik niet vol te houden. Ik denk dus dat de uitdrukking vrienden er op wijst dat de meeste gewone vrijen zich in de negende, tiende eeuw niet konden handhaven en de bescherming van mannen als Winiwald inriepen, ook in Kloetinge en 28

Tijdschriftenbank Zeeland

De Spuije | 2008 | | pagina 30