Het leek een lange tijd, maar er moest veel worden voorbereid. In het Diaconessenhuis werd gegeten met mes en vork. Iets dat ze bij Santje thuis niet deden, een diep bord kwam daar op tafel. Al snel merkte ze dat het moeilijk was om daarvan met mes en vork te eten. Ze pakte een plat bord uit de kast. Haar broers moesten er om lachen, maar ze trok zich er niets van aan. Er moest een uitzet meegebracht worden, zoveel hemden, zoveel broeken, een aantal nachtponnen enz. enz. Dan japonnen en schorten, gemaakt volgens een bepaald model en van een voorgeschreven stof. Het was een hele investering, maar de komende jaren moest ze over voldoende kleding kunnen beschikken. Salaris zou zij niet krijgen, slechts zakgeld. Het devies van de Diacones luidde immers: Mijn loon is dat ik dienen mag. Vier maanden later vertrok Santje naar Amsterdam. Zuster Santje, vond de besturende zuster niet klinken en meteen werd haar naam veranderd in Suzan, zuster Suzan, dat klonk beter vond ze. Ze werd onder de hoede gesteld van zuster Catrien een oudere, bazige, niet direct sympathieke diacones. Zuster Catrien werd haar mentrix. De eerste week, begeleidde zij haar bij alles, zat naast haar aan tafel, lette op haar tafel manieren en al dat soort dingen meer. Kritisch had Catrien haar pupil opgenomen, het kon er kennelijk mee door, er werden geen op- of aanmerkingen gemaakt. Later hoorde Santje dat zuster Catrien tegen andere zusters had gezegd: 'Ze heeft in ieder geval, schone oren.' Het horen van deze opmerking, heeft het imago van zuster Catrien geen goed gedaan. San tje vond Catrien een naar mens en altijd riep de naam Catrien bij haar een onaan genaam gevoel op. Toen ze het verhaal aan mij vertelde, ze was al in de tachtig, zei ze: 'Ja, wat dacht ze wel, schone oren daar had ik wel voor gezorgd, stel je voor. Ze dacht zeker, als je klederdracht draagt, zie je de oren niet, dus die zullen dan wel niet schoon zijn. Het idee.' Opleiding bij de diaconessen Denk nu niet dat zuster Suzan zomaar leerling-verpleegster werd, nee zeker niet, eerst werd ze voorproefzuster. Dat bete kende, er werd gekeken of ze wel paste in de kring van Diaconessen. Pakte dat posi tief uit, dan mocht ze blijven en begon de proefperiode. Ze werd te werk gesteld op allerlei afdelingen in de huishouding, naaien, strijken, werken in de centrale keuken, kortom ze werd overal ingezet om te zien waar ze eventueel het best op haar plaats zou zijn. Wanneer ze goed door deze periode heen kwam en men haar geschikt achtte voor het verpleegwerk, dan zou ze worden toegelaten tot de opleiding. Wan neer men echter van mening was dat ze niet geschikt zou zijn voor de verpleging, dan kon ze alsnog toetreden tot die groep van diaconessen en in de huishouding, naaikamer, keuken of administratie gaan werken. Ze was Diacones, had een dak boven haar hoofd, was dan verzekerd van eten, drinken en een oudedagsvoorziening. Maar tot de verpleging zou ze dan niet wor den toegelaten. In Amsterdam zijn en werken in het Diaco nessenhuis, betekende dus niet dat haar wensen zomaar in vervulling zouden gaan. Haar hele leven heeft ze een vriendin gehad, een vrouw die gelijktijdig met haar in het Diaconessenhuis kwam. Zuster Dien, een vrouw met het zelfde ideaal, ver pleegster worden. Groot was de teleurstel ling, toen zuster Dien niet geschikt geacht werd voor de opleiding. Dien liet het er niet bij zitten, ze solliciteerde elders. Ze moest dan opgeven waar ze werkte, helaas op elke sollicitatie volgde een afwijzing, ze werd immers niet geschikt geacht voor de opleiding tot verpleegster. Via, via is ze gaan werken als gezelschaps dame. Na een jaar bij een oude dame te zijn geweest, solliciteerde zij in een klein gemeenteziekenhuis, van mevrouw kreeg ze een prachtige aanbevelingbrief mee. Ze werd verpleegster, vertrok naar Neder- lands-Indië en werd daar hoofd in een Zen dingsziekenhuis In het begin voelde Santje zich onzeker, een provinciaaltje, ze keek op tegen de anderen, die komend uit een andere omge- 5

Tijdschriftenbank Zeeland

De Spuije | 2008 | | pagina 7