Misleid of geraffineerd?
W.P. den Toom
Afb. 1. Bier- en Turfkade in Goes. (Foto's: Collectie Gemeentearchief Goes.)
De zaak van Mr. Johannis Pols, baljuw en
eiser, contra Petrus Hartog en zijn huisvrouw
Johanna Nederveen, 23 maart 1787.
In dat jaar zaten Petrus en Johanna, samen
met een groep andere mensen, gevangen in
Goes wegens vernieling, roof, het ingooien
van ruiten van woningen en het ontvreemden
van diverse goederen uit die huizen op 30
januari van dat jaar.
De eiser stelde dat Petrus volgens diverse
artikelen van de placcaten tot de allerslecht
ste klasse van mensen behoorde. Mensen
die er op uit gaan om te roven en buit te
verzamelen. Bij zijn tweede verhoor, op 12
februari, bleek dat hij een zak met geld van
een zekere Kleijnputte mee naar huis had
genomen. Volgens zijn oudste dochter bleek
tijdens een verhoor op 22 februari dat ook
zijn vrouw daarvan op de hoogte moest zijn
geweest. Het leek hem onwaarschijnlijk dat
zowel Petrus als zijn dochter de moeder vals
zouden hebben willen beschuldigen. De moe
der had tijdens een verhoor bekend dat zij op
een keer een kluit boter uit het winkeltje van
een zekere Josina had gejat, weliswaar uit
armoede, maar helemaal zuiver op de graat
was zij toch niet.
De verdediging stelde echter: Zij is het huis
niet eens uit geweest om te gaan kijken. Je
kunt haar toch niet onschuldig straffen. Ze
heeft niets bekend en er wordt van alles bij
gesleept, bijvoorbeeld de beschuldiging van
haar veertienjarige dochter. Die vertelde pas
bij een later verhoor dat ze op straat over de
diefstal gehoord had. De angst voor de hoge
heren zou bij haar beschuldiging ook wel een
woordje meegesproken hebben. De baljuw
wilde deze mensen wel heel hard straffen
voor hun vergrijpen, vond de verdediger.
Hij pleitte voor vrijstelling van straf door
ze evenals de anderen in vrijheid te stellen.
Petrus had zich niet schuldig gemaakt aan
93