niet aan uiterlijkheden te buiten gingen.
Misviering vond dan ook meestal 's nachts
plaats. Soms sloeg de vlam in de pan en
moesten de katholieken zich achterstelling
door de protestantse meerderheid laten
welgevallen. Dit gebeurde bijvoorbeeld in
1697 en 1734.
In 1697 wilde een rooms meisje, Catharina
Pover, trouwen met een protestantse jon
gen, Marinus Vroonland. Haar ouders ston
den dit echter niet toe, en stuurden haar
naar Antwerpen. Vroonland was van het
aangebrande type en ging tumult maken
met zijn vrienden tegen de roomsen. Ook
al kwam het meisje daarop terug, de geest
was uit de fles en de twee schuurkerken in
Ovezande en in Dijkwel bij Kapelle werden
geplunderd. Dit was niet de tijd dat er van
een uitbundig gildeleven sprake zal zijn
geweest.
In 1734 vreesde de overheid dat de katho
lieken een machtsgreep zouden wagen
en hun verloren posities weer in zouden
nemen. In de dorpen moesten de roomse
boeren hun degens en geweren inleve
ren. Protestantse boeren en arbeiders
formeerden een soort landwacht en gin
gen patrouilleren. Alle buitenlandse sei
zoensarbeiders werden weggestuurd en
samenscholingen van katholieken werden
verboden. Pas toen soldaten met de bajonet
op het geweer op karren van dorp naar
dorp gingen rijden, waren de protestanten
gerustgesteld dat er geen roomse agressie
meer te verwachten viel.
In de wijde omgeving rond het dorp
Kapelle bleven in de achttiende eeuw veel
roomse boeren en arbeiders wonen. Zij hiel
den de geest van het gilde levend, hoewel
bij tijd en wijle het gilde sluimerend moet
zijn geweest. Uit deze tijd, en mogelijk al
eerder, stamt de eigendom van twee stukjes
onroerend goed: het zogenaamde Gildebo-
gerdje in Kapelle en een stukje weiland in
de Poel onder Nisse.
De tolerantie ten aanzien van katholieken
werd in de loop van die eeuw steeds groter,
die uiteindelijk uitmondde in godsdienst
vrijheid in de tijd van liberté, fraternité en
egalité. Elders op Zuid-Beveland kwam
in 1795 een parochie van het westen, met
de kerk in 's-Heerenhoek tot stand, en
een parochie van het zuiden in Kwaden-
damme. Ook kwam er een parochie van het
oosten, die in 1802 een eenvoudige kerk
in Kapelle kreeg, aan de Goesestraatweg.
Met de oprichting van de parochie Kapelle
kreeg het gilde een nieuwe injectie. De
toenmalige kerkmeesters waren Adri-
aan Pieterse Raas, Bartel Kuijlenbroek,
Jacobus Wesdorp en Pieter Verschraage,
namen die we ook in het vernieuwde gilde
tegenkomen. Een bestaand huis verbouwde
men tot kerk. De parochie was echter geen
lang leven beschoren. Al in 1806 vertrok de
pastoor en sindsdien werd de misviering
vanuit Goes waargenomen. In 1839 ver
kocht men het onroerend goed. De reden
voor de snelle neergang van de parochie
Kapelle ligt vermoedelijk in de aantrek
kingskracht van de twee meer naar het
westen liggende parochies. Toch bleef een
klein aantal katholieke boeren en arbeiders
rond Kapelle wonen waarmee ze het gilde
levend hielden. In een ledenlijst uit deze
tijd komen we als kenmerkende namen
tegen: Vermeulen, Huige, Almekinders,
Houtepenne, Rentmeester, Raas, Van 't
Westende. Het gilde begroef nog steeds
gezamenlijk een overleden gildebroeder.
Bij een huwelijk mocht het gilde niet wor
den vergeten. De bruidegom betaalde dan
vijf schellingen aan het gilde. Wie dit ver
zuimde werd, zoals dat werd omschreven:
buiten de reglementen geworpen, dus zeg
maar geroyeerd.
Er is enig archiefmateriaal bewaard geble
ven uit de negentiende eeuw. Over activi
teiten van het gilde op het literaire vlak
wordt daarin niets vernomen. Vermoedelijk
zullen deze ook niet meer hebben plaatsge
vonden. Het gilde bleef een vereniging van
gelijkgestemde katholieken van onbespro
ken gedrag, die samen gezelligheid zochten.
De inkomsten van het gilde bestonden uit
contributies, entreegelden, pachten en boe
tes. Uitgaven deed men voor zielenmissen,
onkostenvergoeding voor de bode, grond-
7