kwam door de hoge kosten van levenson
derhoud. De bedrijven konden dat op zich
best dragen, want hiermede is intusschen
niet gezegd, dat over het algemeen de loo-
nen meer zijn gestegen dan de uitkomsten
van het bedrijf. Dat blijkt ook duidelijk uit
figuur 1.
Vooral in de kleigebieden en de veenko
loniën ontstonden op het gebied van de
arbeid langzamerhand, wat men zou kun
nen noemen, industriëele verhoudingen. De
arbeiders begonnen zich meer en meer te
organiseren en als reactie daarop begonnen
de boeren dat ook te doen. Groningen liep
in die ontwikkeling voorop en in deze pro
vincie kwam in het Oldambt eene belang
rijke staking voor, welke van begin mei tot
in juli duurde.41
De landarbeidersbonden in
Wissenkerke
In Wissenkerke werd voorlopig nog niet
gestaakt, maar georganiseerd werd er
volop. Aan de kant van de werknemers
waren er de Nederlandsche Christelijke
Bond van Landbouw-, Tuinbouw- en Zui-
velarbeiders, (vanaf 1920 de Nederlandsche
Christelijke Landarbeidersbond, NCLB)
en het Algemeen Nederlandsch Vaklieden-
verbond (ANV). De afdeling van de NCLB
werd in Wissenkerke in 1919 opgericht, die
van het ANV waarschijnlijk rond dezelfde
tijd. De christelijke bond was waarschijn
lijk aanzienlijk groter dan de algemene.
Want hoewel de bonden samen met de
werkgevers onderhandelden, had de eerste
duidelijk meer inbreng.
De landelijke christelijke bond werd in
1914 opgericht en was een samenvoeging
van een aantal kleinere arbeidersbonden,
vooral uit de Noordelijke provincies. De
bond groeide in de eerste jaren zeer snel:
eind 1918 waren er 3.406 leden, eind 1919
was dat aantal al opgelopen tot 7.943. Daar
waren 551 Zeeuwse leden bij. Het aantal
afdelingen bedroeg 217, waarvan veertien
in Zeeland. De belangrijkste reden voor de
snelle groei in 1919 lag in het feit dat er
dat jaar nieuwe overheidsregelingen wer
den ingevoerd, die tot gevolg hadden dat
alleen diegenen die vóór december 1919 lid
waren van de bond een volledige uitkering
uit de werkloosheidskas konden krijgen. In
augustus 1919 werd L. van Vliet uit West
maas in het hoofdbestuur van de NCLB
benoemd. Hij zou tot zijn vertrek in 1930
de belangen van de Zeeuwse arbeiders
behartigen.5»
De werkgevers verenigden zich in de bond
Algemeen Belang.
De oprichting van Algemeen Belang,
het jaar 1920
De vereniging Algemeen Belang', bond van
werkgevers in het landbouwbedrijf, kring
Wissenkerke-Geersdijk, werd opgericht op
28 november 1919.61 Het doel van de ver
eniging was het gemeenschappelijk voeren
van onderhandelingen met de landarbei
dersbonden. Dit vooral om verschillen in
loon en arbeidstijden tussen de bedrijven te
voorkomen. Ongeveer veertig boeren waren
aangeschreven om de oprichtingsverga
dering bij te wonen, de helft daarvan was
aanwezig.
De vereniging begon met 22 leden, tegen
het einde van het eerste verenigingsjaar
waren dat er, na enkele mutaties, 21 (zie
tabel 1.).
De totale oppervlakte van het werkge
bied van Algemeen Belang besloeg 1.842
hectare (inclusief bebouwing).71 Dat komt
overeen met ruim 4.419 gemeten. Met
2.324 gemeten bouw- en weiland was dus
ruimschoots de helft van het gebied in de
vereniging vertegenwoordigd.
Het eerste bestuur bestond uit: N. Filius,
M. de Regt, J.A. Gaanderse, F.J. Dees en
L.J. de Rijke. Overwogen werd om samen
te werken met de boeren uit Kamperland.
Daar was ook een soort werkgeversbond
opgericht. Er waren echter geen arbeiders
bonden, dus het was moeilijk om daar een
looncontract af te sluiten. Samenwerking
met boeren uit Kats en Colijnsplaat zagen
ze niet zitten. Aan die kant van Noord-
Beveland zouden hogere lonen betaald wor
den dan in het westen van het eiland.
Het loon voor de maanden december 1919
tot maart 1920 werd op die eerste vergade-
26