schoolvertrek aanwezig was. Het was het lokaal waar de schoolmatres had les gege ven, 'eene kamer, behoorende tot het huis door den Geregtsdienaar Arnoldi bewoond wordende.' 'Dit vertrek zal', zo verzekerde De Kanter de Gouverneur, 'wanneer de bedsteden weggebroken, en de keldertjes onder dezelve bijgevloerd zijn, ruim genoeg zijn om het opgegeven aantal leerlingen te bevatten', maar, zo voegde hij er onmid dellijk aan toe, 'geenszins ruim genoeg, om aan de school de inwendige inrigting te geven, welke volgens de regelen van het verbeterd onderwijs vereischt worden.' Dit bezwaar was voor De Kanter echter niet onoverkomelijk. Met een eenvoudig school tje en een simpele onderwijzer - in het bezit van de laagste onderwij srang - waren de inwoners volgens hem al tevreden. De onderwijskosten zouden zoveel mogelijk uit de rijks- en gemeentekas moeten wor den bestreden. Het salaris van de onderwij zer bestond naast een vaste toelage uit de opbrengsten van de schoolgelden.3' De Gouverneur had echter bezwaren. Het schoollokaal voldeed in zijn ogen niet aan de gestelde eisen en daarbij kwam nog dat de gemeente niet in staat was de onderwij zer een salaris te betalen overeenkomstig 'zijne rang en stand.' De bewoners van Wil- helmindadorp richtten zich daarom tot de Koning met een verzoek om een financiële tegemoetkoming van het Rijk. Alleen kon den ze de kar niet trekken. Zij erkenden dat het lokaal dat zij in eer ste instantie op het oog hadden niet voor onderwijs geschikt was, zeker omdat ze ervan overtuigd waren dat het aantal kinderen in de nabije toekomst alleen maar groter zou worden. 'Door gebrek aan vermogen', schreven ze, hadden ze echter geen alternatief gehad. 'En veel minder nog", zo gingen ze verder, 'om te zorgen voor een Woonhuis van den Schoolmeester.' Ze hadden aanvankelijk hun hoop gevestigd op een 'Schoolmeester die zich zelf kon vestigen, door middel van een bijkomend bestaan, van een winkel of dergelijke'. Dit was echter onmogelijk gebleken, vandaar dat ze zich nu tot de Koning richten. De schrijvers van het smeekschrift, 'allen Huisvaders in den Wilhelminapolder en in den daaraan grenzenden Kleinen polder Oostbeveland', maakten duidelijk dat ze in een gebied woonden, dat 'eerst tien jaren in eenen bewoonbaren staat gebragt is, door de bedijking van den Wilhelminapolder.' Ze hadden zich 'op dezen nieuwen grond gevestigd om op denzelven door naarstig heid en eigen handen werk een middel van bestaan te vinden.' Toen ze zich in de pol der vestigden, 'waren zij allen in den bloei van 't leven.' Aangezien de meeste gezinnen jonge kinderen hadden, was de behoefte aan een lagere school bijzonder groot. De ingezetenen waren 'menschen die naar hunnen stand kunnen voorzien in hunne behoeften.' Allen werkten 'in het zweet hunnes aanschijns.' Niemand 'behoeft armenonderstand, vermits elk die werken wil altoos werk kan vinden en de onwilli- gen niet in den Polder mogen verblijven.' De bevolking in de Wilhelminapolder was in korte tijd 'zoo aanmerkelijk' gegroeid, dat er een compleet dorp was ontstaan. Twee meestoven, een koren- en pelmolen, een bakker, een vleeshouwer, een winkelier, een smit, een wagenmaker, een kuiper, een timmerman, een metselaar, een kleermaker en een schoenmaker: zij allen voorzagen in de behoefte van de 270 dorpelingen, onder wie zich 50 kinderen bevonden die 'voor schoolonderwijs vatbaar waren.' Kortom, voor de polderbewoners genoeg redenen om de Koning om subsidie te vra gen 'tot de aanschaffing van een geschikt lokaal voor eene school en voor den School meester.'4' Een school in de polder De smeekbede had succes, al duurde het enige tijd voordat Wilhelminadorp in het bezit kwam van een schoollokaal en een huis voor de schoolmeester. Op 1 septem ber 1823, ruim twee jaar nadat het eerste verzoekschrift was ingediend, besloten Gedeputeerde Staten tot de oprichting van een openbare school in Wilhelminadorp en werd de gemeente Kattendijke daartoe een subsidie van 2760,- verleend.5' De school was een zogenaamde 'bijschool', vergelijkbaar met die in Nieuwdorp. De 'hoofdschool' bevond zich in de dorpskom 14

Tijdschriftenbank Zeeland

De Spuije | 2009 | | pagina 16