Eerste Wereldoorlog, bleef Brecht nog een tijdje in Amerika, tot zij in de herfst van 1915 ook terug kwam. Zij behoorden tot de tien procent van de Nederlandse emigran ten die terugkeerden naar het vaderland. Verreweg de meeste Nederlanders bleven. Brecht en Lauw waren een onderdeel van een levendige Nederlands-Amerikaanse emigratiecultuur, waarin een vertrek naar Amerika een reële optie was. Dooi de samenloop van omstandigheden rond 1845 was die traditie gevestigd. Toen zorgden het uitbreken van de aardappel ziekte, mislukte graanoogsten, politieke stagnatie en religieuze onrust voor een uittocht naar Amerika. Na de dramatisch slechte jaren veertig veerde de Zeeuwse economie na 1850 weer wat op, landbouw producten maakten mooie prijzen en 4.000 hectare nieuw land werd aan het areaal toegevoegd. Het gevolg was dat in de loop van de negentiende eeuw het Zeeuwse platteland relatief steeds belangrijker werd. Deze grotere afhankelijkheid van de landbouw had een schaduwzijde, omdat de regionale economie de bevolkingsgroei niet kon opnemen. Daarom moesten mensen uitwijken naar andere streken of emigre ren. Van alle Nederlandse provincies had Zeeland de laagste bevolkingsgroei (110 procent tegen 182 procent). In veel delen van de provincie, vooral in West Zeeuws- Vlaanderen, bezaten arbeiders nauwelijks eigen grond waardoor ze in tijden van nood niet terug konden vallen op mogelijkheden om hun inkomen aan te vullen. Ter verge lijking, waar 44 procent van de Groninger arbeiders een klein stukje land voor eigen gebruik hadden, had slechts 24 procent van de Zeeuwse arbeiders die voorziening. Aangezien de Zeeuwse landbouw voor 43 procent gericht was bij de verbouw van graan, werd ze extra zwaar getroffen door de toenemende invoer van goedkoop Ame rikaans graan in het laatste kwart van de negentiende eeuw: na 1878 halveerde de prijs voor graan. Regio's waar veel graan werd verbouwd en relatief weinig alter natieven voor handen waren, leverden de meeste emigranten: West Zeeuws-Vlaande- ren, Zuid-Beveland en Duiveland. Gebie den met een meer gevarieerde economie of dichterbij industrieën zagen minder land verhuizing: Tholen, Walcheren (met uitzon dering van Westkapelle en Middelburg) en Oost Zeeuws-Vlaanderen. Dus de armen emigreerden, maar niet uitsluitend zij. Sommige boeren waren teleurgesteld dat ze niet optimaal konden profiteren van de bloei van de landbouw, omdat tegelijkertijd de pachtprijzen ste gen. Ze roken betere kansen ten tijde van de landbooms in Amerika in de periodes 1847-1857 en 1865-1873. Hoe sterker de onderlinge solidariteit en bereidheid tot het lenen van geld voor de overtocht was, hoe dankzij de steun van een groep meer men sen met geen of weinig vermogen konden emigreren. Iemand met vermogen die niet door armoede, maar door lonkende perspec tieven naar Amerika emigreerde, was de Noord-Bevelandse boer Cornelis de Smit (1821-1887). De Smit was een gerespec teerd burger van Wissenkerke, waar hij wethouder was, een christelijke school had gesticht en als ouderling in de Hervormde Kerk diende. Hij woonde op de hofstede 'Klein Campvliet' in de Wissenkerkepolder. Nieuwsgierig geworden door alle mooie verhalen van zijn streekgenoten, maakte hij in het voorjaar van 1881 een reis naar Amerika om te achterhalen wat de beste keus was: emigreren of wachten tot de landbouwcrisis die Nederland vanaf 1880 in zijn greep had voorbij zou gaan. Hoewel de stad Holland hem niet bekoorde, zag hij wel dat de boerderijen er goed voor stonden en de bevolking vriendelijk en tevreden was.111 Na zijn terugkeer in Nederland trok De Smit rond om lezingen te geven over de emigratie naar Amerika, die spoedig ook in drukvorm verschenen.12' Hij trok zelf de les uit zijn enthousiaste verslag en emi greerde in 1882 met vier van zijn kinderen en 38 kleinkinderen naar Kalamazoo. Daar diende hij de Zeeuwen als voorganger van de Holland Presbyterian Church, tot hij in 1887 overleed.131 Zelfs na zijn dood trok zijn reisverslag nog nieuwe emigranten naar Kalamazoo.14' 7

Tijdschriftenbank Zeeland

De Spuije | 2010 | | pagina 9