ontbinding niet bepalen welke de doodsoor
zaak was en nam aan dat de man door
verdrinking om het leven was gekomen.
Het dode lichaam werd op de algemene
begraafplaats van Nieuwdorp ter aarde
besteld. In 1919 werd het stoffelijk over
schot overgebracht naar Vlissingen, waar
inmiddels meerdere Engelse militairen een
laatste rustplaats hadden gevonden. Van
Joseph Acton konden we niet veel achter
halen. Hij is op 9 juli 1917 om het leven
gekomen, toen zijn schip, een trawler, die
als mijnenveger dienst deed in het Kanaal
door een ander schip werd overvaren. We
nemen aan, dat hij in het water terecht is
gekomen en verdronken.7'
Naamlozen spoelden aan
Werd het routine voor de veldwachter, de
timmerman en de arts? Constateren dat
er weer een lijk was aangespoeld, dat de
doodsschouw moest worden verricht en dat
het dode lichaam moest worden gekist?
We weten het niet. De rapporten van de
politiemensen maakten geen melding van
inwoners van de gemeente Wissenkerke,
die de stoffelijke overschotten aantroffen.
Het was steeds de overheidsdienaar die de
lichamen, of wat daarvan over was, aantrof.
Hij lichtte de arts in, de burgemeester, de
timmerman en de begrafenisondernemer.
De laatste zorgde voor de teraardebestel
ling.
Aanspoelingen deden zich voor op 14 en op
17 november 1915 voor op de zeedijk van
de Calamiteuze Vlietepolder en op die van
de Nieuw-Noord-Bevelandpolder. De per
soon, die daar aanspoelde had nog een ring
om de vinger, met daarin gegraveerd 'Din
Maria, 14.4.08'.
In 1916 trof de gemeenteveldwachter op
14 januari 1916 het lijk van een onbekend
manspersoon aan op de dijk van de Anna
Frisopolder. In 1917 spoelden zeven lijken
aan. Op 7 juni van dat jaar lag er een dode
militair op het strand voor de duinen van
de Onrustpolder. Een blikken sigaretten
koker was alles wat hij bij zich droeg, Op
17 juli was het weer raak op de dijk van de
Vlietepolder. De politieman die het proces
verbaal opmaakte, kwam tot de conclusie,
lettend op de kleding, dat het een visser
man betrof. Op 14 oktober trof veldwach
ter Van de Vreugde op het schor voor de
Spieringpolder het dode lichaam van een
zeeman, met een tatoeage op de linkerarm.
Steeds waren het politiemensen die derge
lijke lugubere vondsten deden. Op 24 juni
kwam de veldwachter weer een lijkvondst
bij de gemeente aangeven, ditmaal verge
zeld van de 62-jarige timmermansknecht
Jan Breas, die ongetwijfeld voor de lijkkist
had moeten zorgen. Op 11 juli, 10 juli en 15
oktober moest de ambtenaar van de bur
gerlijke stand opnieuw akten opmaken.
In 1918 gebeurde dat op 24 mei en 24 juni.
De in de akten omschreven mannen ble
ven allen naamloos, op één uitzondering
na. Op de vierentwintigste mei spoelde
Alexander Gordon Robson Sayer aan, geen
marineman, maar een gewoon zeeman. In
1919 werden zijn stoffelijke resten over
gebracht naar de algemene begraafplaats
te Vlissingen. De Engelse consul had zijn
identiteit kunnen vaststellen aan de hand
van een postrecu, dat op het lijk gevonden
was. Meer gegevens van de man hebben
we niet kunnen vinden. Het brengt het
totaal in de periode 1914-1918 in Wissen
kerke op veertien. Doorgaans bedroegen de
begrafeniskosten een bedrag van ongeveer
18,- per dode. Zoals uit het voorgaande
blijkt, spoelde er eenmaal een lijk aan
op grondgebied van de gemeente 's-Heer
Arendskerke.81
Mijnen en andere zaken
Met enige regelmaat spoelden er op de
Noord-Bevelandse kust, met name bij de
Oosterschelde en de ingang van het Veerse
Gat, mijnen op de dijken. Niet alleen Wis
senkerke, maar ook Colijnsplaat kreeg
ermee te maken. Al op 26 september 1914
liet de burgemeester van Wissenkerke via
het plakkebord weten, dat het levensge
vaarlijk was om in de nabijheid van mijnen
te komen. Het opperbevel in Zeeland moest
worden gewaarschuwd. Dat zorgde dan
voor een detachement militairen, dat het
opruimen van de mijn voor zijn rekening
nam. Aangespoelde mijnen moesten door
militairen worden bewaakt. Op 13 novem
ber 1914 was het voor het eerst raak op
de kust van Wissenkerke. Dat zou niet de
6