Afb. 2. Laat-gotisch paneel, detail van de kanunnikenbanken. (Foto M. de Goffau.) het westen en Brabant in het oosten. Daar waren de grote steden, handelscentra met veel internationaal verkeer en zodoende sterke invloeden van buitenaf. Verboden boeken en geschriften werden daar volop binnengebracht en in het geheim gelezen en verspreid. In dit licht bezien is het begrijpelijk dat het op Zuid-Beveland in 1566 - het jaar van de beruchte beelden storm - niet tot een uitbarsting kwam. De kerken bleven er vooralsnog gespaard voor grof geweld en zinloze vernielingen. Status van de kerk van Kapelle Goes mocht in deze periode dan wel - tengevolge van het verval van de door stormvloeden geteisterde stad Reimers- waal - gaandeweg de belangrijkste plaats op Zuid-Beveland worden, het kon jaloers zijn op het nabijgelegen dorp Kapelle. Daar was in 1503 na jarenlange voorbereidin gen door de ambachtsgerechtigden en hun invloedrijke achterban de rijke kerk tot kapittelkerk verheven. Het was de laatste van de middeleeuwse kapittelstichtingen in het uitgebreide bisdom Utrecht. Voor een dorpskerk op een afgelegen eiland sta tus in optima forma.2' Dit statussymbool zou stand houden totdat in 1578 ook op Zuid-Beveland de kerken voor de protes tantse eredienst werden ingericht. Toen was het met het kapittel gedaan. Het had binnen de kerk vanaf dat moment geen enkel bestaansrecht meer. De deken van het kapittel, Nicolaas van der Vesten, werd samen met zijn kanunniken de wacht aan gezegd.31 Maar in 1562, toen Gijsbrecht Brunt wegens zijn gevorderde leeftijd afstand deed van het decanaat, stond het kapittel nog als een rots in de branding. Niemand kon toen vermoeden dat de nog sluimerende ommekeer zo drastisch zou zijn. Geschiedenis van het kapittel De oorkonden waarin de ambachtsheren van Kapelle de stichting van het kapittel hadden vastgelegd, waren onderworpen aan de goedkeuring van de kerkelijke over heid. Frederik IV van Baden, bisschop van Utrecht, verleende zijn goedkeuring bij oor konde van 18 mei en aartsdiaken Filibert Naturelli bij oorkonde van 15 juni 1503. De goedkeuring van de leden van het machtige domkapittel te Utrecht, die eveneens was vereist, werd verleend op 18 oktober 1505. De in de stichtingsoorkonden voorgedragen deken en kanunniken kregen het fiat zowel van de bisschop als van de aartsdiaken en werden door hen beiden aangesteld. Het feit dat veel geestelijken uit Kapelle zelf werden voorgedragen wijst op een belang rijke invloed van de te Kapelle woonachtige ambachtsheren. De nadruk op de zgn. resi dentieplicht wijst in dezelfde richting: men wilde geen kapittel waarvan de leden vaak en voor lange duur buiten Kapelle verble ven. Door de aartsdiaken werd bovendien bepaald dat het kapittel voortaan zelf de aanstellingsbevoegdheid zou hebben ten aanzien van de deken en de kanunniken, 10

Tijdschriftenbank Zeeland

De Spuije | 2010 | | pagina 16