alsmede van de vicarissen, kapelaans en andere benefïciarissen. Na collatie door de ambachtsheren konden ze dus door het kapittel zelf worden aangesteld buiten de kerkelijke overheid in Utrecht om. Van wege de inkomstenderving diende daarvoor ieder jaar door het kapittel aan de aarts diaken een bedrag van anderhalve mark zilver te worden betaald. Het kapittel bestond uit tien kanunniken onder leiding van een deken. De geza menlijke goederen en inkomsten van de parochiekerk werden voldoende geacht om, na aftrek van de vaste en incidentele uitgaven, het kapittel in financieel opzicht te onderhouden. Het beschikbare bedrag werd in twaalf gelijke porties verdeeld en als prebende kreeg iedere kanunnik een twaalfde deel en de deken twee twaalfde delen. De dekens van het kapittel De positie van de deken van een kapittel was - in vergelijking met voorgaande eeu wen, toen een proost verantwoordelijk was voor een goede gang van zaken - een zeer belangrijke.41 De keus van de ambachtshe ren van Kapelle voor de voordracht van een deken viel op magister Jan van Zijl, doctor zowel in de theologie als in het kerkelijk recht. Jan van Zijl was geen Zeeuw en de functies die hij bekleedde beletten hem om regelmatig in Kapelle te verblijven. De oorkonde van 18 mei 1503, waarin bisschop Frederik de stichting van het kapittel bevestigde, duidde hem aan als kanunnik van het kapittel van Sint Jan te Utrecht en van dat van Sint Lebuinus te Deven ter. In het kader van de bovengenoemde residentieplicht lijkt deze keus voor een hoge geestelijke uit de omgeving van de bisschop vreemd, te meer omdat het niet de bisschop of de aartsdiaken waren die hem naar voren schoven, maar de ambachtshe ren van Kapelle. Een meesterlijke zet van de ambachtsheren? Zeker als we weten dat hij - zoals Dekker uiteenzet - als bastaard zoon van de vermaarde David van Bour- gondië (bisschop van Utrecht van 1456 tot 1496) beschouwd moet worden. Bovendien verhoogde een hoge geestelijke uit de bis schopsstad, die getooid was met univer sitaire titels, als deken de luister van het nieuwe OLV-kapittel.5) Bij een niet in Kapelle aanwezige deken was het noodzakelijk om een vice-deken, belast met de dagelijkse leiding van het kapittel, te benoemen. Hiervoor viel de keus op Pieter Gilliszoon, die vóór het verkrijgen van de status van kanunnik, kapelaan was van een vicarie op een van de altaren in de kerk. Het is waarschijn lijk dat Pieter Gilliszoon zijn functie van vice-deken uitoefende tot zijn overlijden in 1529.® Op zaterdag 18 oktober 1514, op door reis van Utrecht naar Zeeland (waar hij eveneens deken was van het OLV-kapittel te Veere) of op de terugreis naar Utrecht, stierf mr. Jan van Zijl in de herberg 'De Spiegel' te Bergen op Zoom. Na zijn dood brak er in Kapelle een langdurige strijd los tussen drie kandidaten voor zijn opvolging als deken. Pas in 1523 of 1524 werd met de benoeming van Pieter Jacobszoon van Kapelle het geschil beslist. Het is opmer kelijk dat de vice-deken Pieter Gilliszoon geen kandidaat voor de vacature was. De nieuwe deken Pieter Jacobszoon over leed al in 1525 of 1526. Hij bezat het deca naat dus slechts enkele jaren. Over zijn functioneren als deken weten we niets, ook niet of hij in Kapelle resideerde. Zijn opvol ger mr. Gijsbrecht Brunt deed dit zeker niet. Van hem is bekend dat hij in 1528 en 1530 in Den Haag woonde. Over wie, na het overlijden van Pieter Gilliszoon, tijdens het decanaat van Gijsbrecht Brunt als vice- deken optrad hebben we geen informatie. Pas in februari 1562 deed Gijsbrecht Brunt afstand van het decanaat.7' Het is in die periode dat de in Kapelle wonende Nicolaas van der Vesten, die al meerdere jaren kanunnik van het kapittel is, zich profileert voor een benoeming als deken. Doordat enkele jaren geleden onze aan dacht werd gevestigd op een uniek frag ment van een notarisprotocol van de Goese notaris Cornelis Janszoon Mels uit de jaren 1562-1564, zijn we in de gelegenheid kennis te nemen van een akte met betrek king tot de benoeming van Nicolaas van der Vesten als deken van het kapittel. In 11

Tijdschriftenbank Zeeland

De Spuije | 2010 | | pagina 17