traktaten voordat hij bij de bisschoppelijke
herindeling van de Nederlanden in 1559
door Filips II benoemd werd tot de eerste
aartsbisschop van Utrecht. Paus Pius IV
bekrachtigde de benoeming van Schenck op
10 maart 1561. De vijf Utrechtse kapittels,
die altijd de feitelijke macht in het bisdom
hadden uitgeoefend, waren fel tegen zijn
benoeming gekant.
Landvoogdes Margaretha van Parma,
halfzuster van Filips II, dwong hem de
decreten van het Concilie van Trente door
te voeren en hiertoe in 1565 een provin
ciale synode te beleggen. De geestelijken
en kanunniken waren unaniem tegen de
nieuwe discriminerende maatregelen en
probeerden de invoering te dwarsbomen.
Frederik Schenck van Toutenburg miste
de kracht om de tegenstand te breken en
leiding te geven aan de bestrijding van het
protestantisme. Hij behoorde tot het type
geestelijke dat op zijn rust en zijn inkomen
gesteld was, en het niet zo nauw nam met
de zeden: hij had bij verscheidene vrouwen
een aantal bastaarden. Zijn benoeming tot
aartsbisschop is in dit licht bezien merk
waardig. Waarschijnlijk wenste de koning
een aartsbisschop van adellijke afkomst,
liefst iemand uit een familie die al in Habs-
burgse dienst stond, en nam hij enkele per
soonlijke gebreken op de koop toe.
Frederik Schenck van Toutenburg overleed
zonder een testament na te laten op 25
augustus 1580 op zijn kasteel te Wijk bij
Duurstede. De opmars van het protestan
tisme was tijdens zijn bewind snel verlo
pen. Waren in Kapelle de kerkdeuren in
1578 voor de katholieke eredienst gesloten,
ook in Utrecht was de Domkerk in 1580
dicht. Verscheidene 'schamele vrouwsper
sonenmeldden zich bij de curatoren der
nalatenschap van de aartsbisschop aan als
'door Zijne Genade van haar eer beroofd
drie vrouwen zijn bekend als moeders van
zijn bastaarden. De over zijn nagelaten
bezittingen gevoerde processen hebben
bijna een eeuw geduurd.121
We besluiten dit artikel met een curieus
gegeven. Georg Schenck van Toutenburg
hoorde bij het gevolg van Frederik IV van
Baden, bisschop van Utrecht van 1496 tot
1517, bij diens inwijding op 13 mei 1496 als
opvolger van David van Bourgondië. Toen
in 1503 zijn zoon werd geboren kreeg deze
de naam Frederik, naar we mogen aanne
men naar Georgs' beschermheer Frederik,
de bisschop. We ontmoeten ze beide in de
geschiedenis van het kapittel van Kapelle:
Frederik IV van Baden bij de stichting in
1503, Frederik Schenck van Toutenburg
(ook vermeld als Frederik V Schenck van
Toutenburg) bij de benoeming van deken
Nicolaas van der Vesten in 1562.
Noten:
1. In Goes woonde omstreeks 1560 een groepering van
wederdopers. Op 9 februari 1562 werd daar de uit
Kortrijk afkomstige wederdoper Jan Jansz. Grendel
gearresteerd op verdenking van ketterij. Hij bleef vol
harden in zijn 'annabaptisterie, sacramentisterie ende
anders. Seggende dat hij gesproecken heeft, dat blijft
gesproecken.' Op 30 januari 1563 eindigde zijn leven op
de brandstapel voor het stadhuis. Daaruit bleek over
duidelijk dat het toch ook op Zuid-Beveland menens
was met de vervolging van andersdenkenden.
Op 23 januari 1562 legde notaris Cornelis Jansz. Mels
in een ambtelijke verklaring vast dat de kleermaker
Claas Pauwelsz. naar het oordeel van getuigen een
goed katholiek was. Dit om arrestatie te voorkomen.
De timmerman Marinus Germaansz. en zijn vrouw
Mayken Adriaansdr. werden op 20 maart 1562 op
verdenking van ketterij voor tien jaar uit Holland en
Zeeland verbannen. (C. Rooze-Stouthamer, Hervorming
in ZeelandGoes, 1996, pag. 289-290).
2. C. Dekker, Het Onze-Lieve-Vrouwekapittel van Kapelle
en de stichting van de parochie Biezelinge 1503-1529,
Goes, 1979.
3. Over de vraag of Nicolaas van der Vesten deken van
het kapittel is gebleven tot 1578 hebben we geen vol
strekte zekerheid. Uit een akte van institutie van de
aartsdiaken van de dom van Utrecht, gedateerd 1571,
waarin hij als deken werd vermeld, weten we dat hij
toen nog als zodanig in functie was. (Utrechts Archief,
oud-katholieke kerk in Nederland, verzamelde stuk
ken, 1384-1699. Oude Orde 1928: 15; 1944: 181).
4. Aan het hoofd van een kapittel stond aanvankelijk een
proost. Zijn taak bestond uit de zorg voor zowel het
geestelijke als het lichamelijke welzijn van de kanun
niken. Hij had de verantwoordelijkheid voor de zielzorg
van de kanunniken, moest zorgen voor een goed verloop
van het koorgebed, oefende toezicht uit op het gemeen
schapsleven en had het recht om disciplinaire straffen
op te leggen. De deken trad op als vertegenwoordiger
van de kanunniken in zaken die met de proost geregeld
moesten worden. Naarmate de proost door de bisschop
met meer andere taken werd belast was er sprake van
een wijziging in de relatie tussen proost en deken. Deze
ontwikkeling heeft er toe geleid dat vanaf het eind van
de dertiende eeuw in Gelderland, Noord-Brabant en
Zeeland nieuwe kapittels werden gesticht die aan het
hoofd geen proost meer hadden, maar alleen een deken.
5. Als noot 2, pag. 39 e.v.
6. De grafsteen van Pieter Gilliszoon is nog in de kerk
aanwezig. (G.J. Lepoeter, De geheimen van de kerk van
Kapelle onthuld. Van Onze-Lieve-Vrouwekerk tot huis
voor het Woord, Goes, 1996, pag. 113-114).
16