De Bevelanden en de landbouwkoloniën
Het algemeen erkend weldadig karakter onzer natie
Wil Schackmann
Vanaf 1818 trekken 'kolonisten' uit het
hele land, dus ook uit de Bevelanden, naar
Zuidwest-Drenthe. Met financiële steun van
de beter gesitueerde Bevelanders proberen
zij een nieuw bestaan op te bouwen in
de landbouwkoloniën Frederiksoord,
Willemsoord en Wilhelminaoord.
Een verhaal over de subcommissie van
weldadigheid Goes, over 'leugenagtige
klagten', 'eigendunkelijk handelen' en de
neiging om er altijd te blijven.
De armoede in het koninkrijk dei-
Nederlanden is anno 1818 immens.
Enkele eeuwen eerder waren we - in de
Gouden Eeuw - verreweg het rijkste land
van de hele wereld. Maar nu is het niks
meer. De beter gesitueerden in de steden
moeten de armenkassen van diaconieën en
parochies gevuld houden om regelmatige
soepbedelingen te laten plaatsvinden
en dan nog worden ze de hele tijd lastig
gevallen door paupers die vragen om een
betaald karweitje of om een aalmoes.
Op het platteland zwerven groepen
'nachtbidders' die half-bedelend, half-
dreigend, de afgelegen boerderijen afgaan.
Er moet iets gebeuren.
De Maatschappij van Weldadigheid
vraagt de burgers een stuiver per week
opzij te leggen. Met het zo gevormde
kapitaal kunnen arme gezinnen worden
overgebracht naar het nog onontgonnen
Drenthe om daar te leren de eigen kost te
verdienen. Het initiatief slaat geweldig
aan, wat de Maatschappij ook wel verwacht
had gezien het algemeen erkend weldadig
karakter onzer natie. Alle kranten maken
juichend melding van deze verbroedering,
vanaf kansels worden oproepen gedaan,
sympathiserende notabelen laten
plakkaten verspreiden, in de betere
buurten gaat men van deur tot deur, heel
Nederland wil dat dit dorp geopend wordt.
Te Goes worden die eerste maanden 64
contribuanten geworven, daarnaast zijn
er inwoners die beloven in de kolonie te
vervaardigen linnen af te zullen nemen.
De landelijke leiding doet een oproep om in
elke stad of ieder dorp een subcommissie
van weldadigheid op te richten. Die moet
de contributies innen en alvast armen
selecteren die naar Drenthe gestuurd
kunnen worden. Het stadsbestuur behoort,
op 22 juli 1818, tot de eerste 25 plaatsen
die laat weten dat daaraan gehoor
gegeven is en dat de subcommissie van
weldadigheid Goes haar werkzaamheden is
begonnen.
President van die eerste subcommissie is
Martinus Slabber. Van archivaris bij het
Gemeentearchief van Goes Frank de Klerk,
begreep ik dat hij ondermeer burgemeester
van Goes is geweest, president van de
rechtbank en rijksontvanger voor Zuid-
Beveland, en daarnaast een reputatie
had als natuurkundige. Zo onderzocht hij
plankton en publiceerde een boek met de
mooie titel: Natuurkundige verlustingen,
behelzende microscopise waarnemingen van
in en uit-landse water- en land-dieren.
De Maatschappij wil niet met elke
subcommissie in elk gehucht of elke
vlek afzonderlijk corresponderen - niet
onterecht, want binnen anderhalf
jaar zijn er in ons land over de 700
subcommissies van weldadigheid - en
daarom moet Goes ook de contacten
tussen de dorpscommissies in haar regio
en de landelijke leiding onderhouden. Het
'arrondissement Goes' omvat 27 plaatsen
en daarmee heel Zuid-Beveland.
Het enthousiasme verschilt wel per
plaats: 's-Heer Arendskerke doet het
goed met 26 contribuanten, evenals
Ovezande met achttien, Yerseke met
zestien, Heinkenszand met vijftien,
Borsele met veertien en 's-Heerenhoek
met twaalf. Maar in bijvoorbeeld Fort
Bath, Colijnsplaat en Krabbendijke is nog
niemand gevonden die het initiatief wil
ondersteunen.
23