Afb. 4. Het gesticht voor weeskinderen Veenhuizen 1.
besloten hen voor dit maal te excuseren.
De opluchting is groot, heel groot. Het
echtpaar put zich uit in herhaalde
dankbetuigingen. En zij beloven plechtig,
aan de raad van opzieners, aan de
directeur en via hem aan de landelijke
leiding voortaan door hun gedrag zich
deeze gunst te willen waardig maken.
Ze hebben hun lesje geleerd. Enkele
schijnbaar-misnoegden zijn, door eene
zagte wederlegging en berisping, terstond
tot reden gebragt, heet dat een tijdje later
in het maandblad van de Maatschappij.
Ik zal het vrouwtje nauwlettend in het oog
houden, schrijft de directeur, maar dat is
nauwelijks nog nodig. De familie Burks
onthoudt zich voortaan van alles wat maar
in de verste verte zou kunnen duiden op
ondankbaarheid. Er zal van hen nooit meer
een onvertogen woord over de kolonisatie
naar buiten komen.
Bedelaarsgestichten
Het is typerend voor Johannes van den
Bosch dat hij al na drie maanden de
proefneming als geslaagd bestempelt. Hij
begint aan een geforceerde uitbreiding. In
1819 worden er in Frederiksoord vijftig
huisjes bijgebouwd, in 1820 wordt de
kolonie Willemsoord gesticht, vernoemd
naar kroonprins Willem, de latere
koning Willem II, en in 1821 de kolonie
Wilhelminaoord, vernoemd naar de dan
net overleden koningin-moeder Wilhelmina
van Pruisen. Daaromheen zijn nog andere
kolonies, maar na een tijdje worden die
administratief samengevoegd met de
bovengenoemde. Dan zijn er ongeveer 400
kleine hoeves verdeeld over kolonie 1,
Frederiksoord, kolonie 2, Wilhelminaoord
en kolonie 3, Willemsoord.
Die drie gaan aangeduid worden als de
vrije koloniën wanneer de Maatschappij
van Weldadigheid er daarna toe overgaat
grote gestichten te bouwen. Eerst op de
Ommerschans, een verlaten vesting in de
nabijheid van het Overijsselse Ommen.
Daar verrijst zomer 1822 een groot gebouw
waar op slaapzalen duizend bedelaars
kunnen worden ondergebracht. Na een
verbouwing begin 1823 blijken er ook
1200 in te passen. Datzelfde jaar begint
28