afdwingen ook. Als kolonisten aankomen krijgen ze een eerste verstrekking, bestaande uit kleding, voedsel, huisraad en gereedschap. Dat moeten ze terug betalen door inhoudingen op hun loon en op de opbrengst van hun gewassen, en zolang dat niet terugbetaald is hebben ze een schuld bij de Maatschappij en dat geeft de Maatschappij de mogelijkheid om haar schuldenaren aan allerlei regeltjes te onderwerpen. Zo mag je niet zomaar van de kolonie af. Je dient verlof aan te vragen en zonder bekomen verlof de kolonie verlaten heet deserteren. Dat merkt ook Marinus Baas. Enkele jaren na de dood van zijn vader verlaat hij de kolonie en als hij later terugkeert, moet hij verschijnen voor de tuchtraad. Hij brengt ter verontschuldiging in dat eene zuster van hem ziek was, wien hij gaarne wenschte te spreeken en die te Goes in Zeeland woont. Maar desalniettemin wordt besloten hem voor onbepaalde tijd te veroordelen tot een speciaal opgerichte strafkolonie voor ongehoorzame kolonisten. Ongehoorzaam ben je al snel op de kolonie. Eigenlijk is alles behalve 'ja meneer, goed meneer' al fout. Vier jaar na de dood van haar man moet de weduwe Baas zich verantwoorden omdat zij eigendunkelijk twee kinderen van acht en tien jaren, welke bij haar waren ingedeeld, heeft terug gezonden naar den wijkmeester. De weduwe vond de kinderen te klein. Heeft geantwoord dat zij benauwd was voor zulke kleine kinderen voor brand en andere ongemakken die hun door konde voorkomen daar zij dagelijks op het land gaat werken en niemand in huis heeft op die kinderen te kunnen passen. Eigenlijk vindt iedereen dat ze gelijk heeft. Dus ze komt er vanaf met eene ernstige nodige vermaning om zich voortaan niet weder aan diergelijke eigendunkelijke handelwijzen schuldig te maken. Andere regeltjes behelzen ondermeer een verbod op sterke drank, de kolonie is vanaf 1821 geheel drooggelegd, de verplichting altijd de koloniale kleding te dragen, zeer strenge straffen voor zedeloos gedrag, met name ongehuwde zwangerschap, en het gaat door tot in de eigen woning: De wijkmeesters zijn gehouden ten minsten om den anderen dag de gezamenlijke huisgezinnen te visiteren en te zorgen dat in dezelve reinheid en betamelijkheid plaatsvinden. Zekerheid van bestaan Ondanks al die gestrengheid besluiten veel Bevelandse kolonisten de kolonie nooit meer te verlaten. De twee zoons van de familie Burks trouwen met dochters van andere proefkolonisten en worden ook kolonist. Een van beiden neemt zijn ouders dan tot hun dood in huis. Ook de weduwe Baas zal haar laatste levensdagen op de kolonie slijten, opgenomen in het huis van een dochter die ook voor een bestaan als kolonistenvrouw gekozen heeft. Haar zoon Jacobus vindt een andere manier om te blijven: hij huwt de buurvrouw. Die laatste is de weduwe van een kolonist uit Oudewater, ze woont dan al zeventien jaar naast de familie Baas en op het moment van trouwen is zij 44 jaar. Jacobus is 26. Dat scheelt nogal. Nu zijn de wegen der liefde ondoorgrondelijk en het kan natuurlijk best 'Echte Liefde' zijn, maar het is ook de enige manier waarop Jacobus de kolonistenstatus kan bereiken en een eigen koloniale hoeve kan betrekken. Dergelijke huwelijken tussen kolonistenzoons en oudere kolonistenweduwes komen op de kolonie vaak voor en steeds geeft de plaats waar die weduwe vandaan kwam dan toestemming aan het pasgetrouwde paar om namens die stad, en op kosten van die stad, het kolonistenbestaan voort te zetten. Zo ook hier, Jacobus wordt kolonist op kosten van Oudewater. Maar nogmaals: het kan ook echte liefde geweest zijn. De neiging om te blijven is ook wel begrijpelijk. De koloniën zijn een plek waar goed voor je kinderen gezorgd wordt - qua invoering van de leerplicht liep de Maatschappij een eeuw voor op de rest van het land -, waar de gezondheidszorg relatief goed is en vooral: waar je een garantie hebt op werk en voedsel. Die zekerheid van bestaan was in de negentiende eeuw nergens elders in ons land te krijgen. 30

Tijdschriftenbank Zeeland

De Spuije | 2010 | | pagina 36