Klein leed in de Grote Oorlog A.J. Barth Het begin van een oorlog Tussen Duitsland en Oostenrijk aan de ene kant en Engeland, Frankrijk en Rusland aan de andere brak op 1 augustus 1914 een oorlog uit, waarvan de strijdende par tijen dachten, dat die binnen een beperkte tijd kon worden gehouden. Voor Kerstmis 1914 zou iedereen weer thuis zijn. Oorzaak en gevolg laten we hier rusten. Laten we slechts vaststellen dat het vooral om de wereldheerschappij ging. Vier jaar en ruim drie maanden later sloten de belligerenten een wapenstilstand, miljoenen doden en vele illusies armer. Sindsdien spreekt men in onze buurlanden over de Grote Oorlog. Nederland bleef in die jaren buiten de strijd. We waren neutraal. Dat betekende echter niet dat de gevolgen van de oorlog stilhielden bij de grens van ons land. Op 28 juli 1914 ontvingen de Zeeuwse burgemeesters van Commissaris der Koningin Dijckmeester een afschrift van het regeringstelegram, waarin bepaald was dat overgang van dienstplichtigen uit de Militie (leger en marine) naar de Landweer en gewoon ontslag uit de militaire dienst was opgeschort. Wie voor z'n nummer was opgekomen, bleef soldaat. Dienstplichtigen kregen ook geen toestemming meer voor een verblijf in het buitenland. Drie dagen later, op 31 juli, kwam het telegram: alle miliciens en alle landweermannen met spoed opkomen. Datum van opkomst was 1 augustus. Vanuit de gemeente Wissenkerke bijvoorbeeld, moesten 116 mannen op pad naar hun oorlogsbestemming. Dat was een flinke aderlating op een inwoneraantal van nog geen 3000 en dit betekende een groot gemis aan arbeidskrachten. Vooral in Zeeland was de strijd tussen de grote mogendheden, die in de Belgi sche loopgraven gevoerd werd, met enige regelmaat hoorbaar. Steeds zwaarder geschut ging men gebruiken. Bewapende vliegtuigen vlogen voor het eerst in een oorlog rond. Het luchtbombardement werd geboren, waarbij in onze provincie Sluis, Goes en Zierikzee getroffen werden door vliegers die de weg kwijt waren. In de Noordzee werden mijnen gelegd, zowel door Nederlanders als door de oorlogvoe renden. Die spoelden regelmatig aan op de Zeeuwse kust net als lijken van militairen en burger-zeelui. Dat is een inmiddels ver geten stukje geschiedenis. We willen het hier even voor het voetlicht halen en we gaan daarvoor naar Wissenkerke. De punt van het eiland Noord-Beveland stak daar in het westen het verst de Oosterschelde in. Als we ons beperken tot de Bevelanden spoelden daar de meeste mijnen en dode lichamen aan. De Zeeuwen moesten begin augustus 1914 vooral kalm blijven. Op de zesde van die maand publiceerden de burgemeesters, op last van de Territoriaal Bevelhebber van Zeeland, op wiens bureau overigens de stafofficier H.G. Winkelman werkzaam was, een manifest waarin te kennen was gegeven, dat er geen enkele reden tot onge rustheid was. Waar zich nu en dan geruch ten voordoen, aldus de bekendmaking, wel len die op uit het brein van zenuwachtige personen, voorzien van een groot vermogen tot fantasie. Een ieder blijve kalm en ga aan zijn dagelijksche werkzaamheden. Waar velen onzer medeburgers, tot bescher ming van de belangen des Vaderlands, hun plaats in de gelederen hebben ingenomen, derhalve vele hoofden en handen in beroe pen en bedrijven worden gemist, is het de plicht van de niet onder-de-wapenen- geroepenen met verdubbelden ijver aan het werk te gaan en te blijven. Zo zou iedereen op waardige wijze zijn land dienen. Hande laars in levensmiddelen kregen de oproep om geen woekerprijzen te berekenen. Deden zij dat wel, dan liepen ze het risico dat hun waren in beslag zouden worden genomen.11 De opperbevelhebber van land- en zee macht, C.J. Snijders, deed er op 9 augus tus een schepje bovenop. Hij deelde mee, dat in geval van een gewapend conflict, dat voor Zeeland zeer wel denkbaar was, 2

Tijdschriftenbank Zeeland

De Spuije | 2010 | | pagina 4