de minister van Financiën, vond namelijk
dat de belasting zoveel mogelijk de 'weelde'
moest treffen, dus ook de aanschaf van
deze luxe voorwerpen. De wet van 1807
combineerde het moment van keuring
met de inning van de belasting. Zodoende
garandeerde het keurteken zowel het ge
halte, als voldoening van de belasting. Door
deze koppeling was belastingontduiking
vrijwel uitgesloten. Uiteraard werkte deze
methode uitsluitend voor nieuwe voor
werpen. Vandaar dat de wet in een oplos
sing voorzag voor reeds in het verleden
gekeurde voorwerpen die opnieuw in de
handel kwamen. Dergelijke voorwerpen
moesten eveneens naar de keurkamer
worden gebracht, waar ze na betaling van
de belasting, werden gestempeld met een
gekroonde B belast). Voor de handels
voorraden in de winkels op het moment
van de invoering van de wet, kwam er een
overgangsregeling. Deze waren vrijgesteld
van belasting en om dat aan te geven, kon
den winkeliers en goud- en zilversmeden
de voorraden gedurende enkele weken
kosteloos op de keurkamer laten stempelen
met een gekroonde O onbelast). Van de
overgangsmaatregel is op grote schaal ge
bruik gemaakt. In de tweede helft van 1807
werden in het hele land ruim IVï miljoen
stuks edelsmeedwerk van een gekroonde O
voorzien, in Goes waren dat er 32.940. Het
is daarom niet vreemd dat dit zilvermerk
nog met grote regelmaat is terug te vinden
op antieke voorwerpen.
Van de Ven
Een van de zilversmeden die zich in 1807
had laten inschrijven bij de nieuw opge
richte keurkamer van Goes was Gregorius
Godefridus van de Ven. In dat jaar vestigde
hij zich in Goes, met zijn gezin komende
uit Roosendaal. Gregorius was Rooms-ka-
tholiek gedoopt op 21 mei 1770 te 's-Herto-
genbosch als zoon van Adrianus van de Ven
en Joanna van Lokhorst. Hij trouwde 13
november 1803 voor de schepenbank van
Bergen op Zoom met Maria Theresia Kerk-
hoff 1778-1828) met wie hij tenminste vijf
kinderen kreeg.
Zijn opleiding tot zilversmid genoot Gre-
<V5
Afb. 2. De gekroonde 'O', ten teken dat het
zilver onbelast was.
gorius vanaf 1 mei 1785 in zijn geboorte
plaats 's-Hertogenbosch. Aanvankelijk in
de zilversmidswerkplaats van Wijnandus
Greven en na diens overlijden vanaf 1 fe
bruari 1788 bij Johannes Paschalis Jonck-
bloet. Na de voltooiing van zijn opleiding
vertrok hij naar Roosendaal, waar hij zich
rond 1797 als praktiserend goud- en zilver
smid vestigde. Hij had hiertoe de mogelijk
heid, omdat kort daarvoor voor goud- en
zilversmeden de verplichting was verval
len, die hen voorschreef zich te vestigen in
een ommuurde stad. In Roosendaal voerde
Gregorius al een meesterteken bestaande
uit zijn initialen GV. Na tien jaar zijn
winkel te hebben gedreven in Roosendaal
vertrok hij in 1807 naar Goes, waar hij de
werkplaats en winkel van Thomas Snoep
Cz. (1780-1828) kon overnemen. Thomas
Snoep had deze geërfd van zijn vader, maar
zag voor zichzelf kennelijk geen toekomst
als goud- of zilversmid weggelegd en werd
commies. In Goes verkocht Gregorius niet
alleen zijn eigen producten, maar ook het
werk van anderen; mogelijk ook stukken
van zijn broer Henrick Cornelius (1768-
:;s