sen 25 en veertig jaar oud zijn, van erkend
goed zedelijk gedrag, kunnen lezen en
schrijven en in staat om de vermoeienissen
van de dienst te doorstaan. Enige wetsken-
nis was vooral in de negentiende eeuw niet
noodzakelijk. Ongetwijfeld was de nieuw
benoemde veldwachter trots op zijn pres
tige, wanneer hij gekleed in uniform en met
karabijn bewapend door zijn dorp liep. Ge
zag moest hij echter afdwingen onder meer
door een onkreukbare houding en dat was
niet iedereen gegeven.
De meeste veldwachters, zo wordt dui
delijk, hadden vaak een moeilijk leven.
Ze hadden wel de vreugde van een vast
bestaan, wat in tijden van economische
achteruitgang natuurlijk een groot goed
was. Maar het was een slecht betaalde hon-
denbaan. Ze verdienden nauwelijks meer
dan een landarbeider. Vaak moesten ze
üun toevlucht zoeken in bijbaantjes, zoals
gemeentebode of inner van waterschaps
belastingen. Doorgaans waren ze de enige
politieman in de gemeente. En was die
uitgestrekt, dan was die nauwelijks te belo
pen. Legio waren dan ook de klachten over
het functioneren van de veldwachter. Kort
geeft talloze voorbeelden van politieman
nen, die gewoon hun werk niet goed konden
doen, omdat hun hoofdtaak - het verzorgen
van vrede en rust in de gemeente - te veel
omvattend en te veeleisend was. Hadden
ze daarbij ook nog eens een burgemeester
met wie ze niet overweg konden, dan had
den deze mannen een wel heel zwaar leven
en dan krijg je meer begrip voor de politie
man dan voor de burgemeester.
Geen wonder, dat de hermandad regelma
tig over de schreef ging. Voorbeelden van
drankmisbruik door de veldwachter zijn
er legio. Je moest ook wel heel sterk in je
schoenen staan om niet toe te geven aan de
v riendelijke uitnodiging van de kroegbaas
om er eentje op diens kosten te nemen, wan
neer je controle op het sluitingsuur hield.
In de negentiende eeuw gebruikte men de
drank nu eenmaal buitenshuis. Elk dorp,
hoe klein ook, had wel een paar kroegen.
Pas in de twintigste eeuw zou de situatie
rond de gemeenteveldwachter verbeteren.
Het salaris ging aanzienlijk omhoog. Er
kwam een politieopleiding. De regering
wilde in 1919 de dorpsveldwacht al on
derbrengen in de rijksveldwacht. Grote
gemeenten mochten hun eigen gemeente
lijk korps behouden. Maar dat voornemen
haalde het niet. Het verzet ertegen was te
groot. In 1943 reorganiseerde de Duitse
bezetter het Nederlandse politiewezen,
waarbij de dorpsveldwachter verdween. Hij
kwam in de marechaussee terecht.
Kort heeft met zijn vlot geschreven boek
een prestatie van formaat geleverd. Over
het politiewezen is vanzelfsprekend al het
nodige op papier gezet, vooral in de grote
steden, maar nog nimmer heeft de plaatse
lijke dorpsveldwachter zo in het centrum
van de belangstelling gestaan. Het is ge
schiedenis op microniveau, maar men kan
de 'grote' geschiedenis nu eenmaal niet
bevatten, wanneer men niet op de hoogte is
van wat er op plaatselijk niveau speelde.
De auteur beperkt zich in zijn studie tot
de provincie Zeeland. Het is te hopen, dat
zijn initiatief in andere provincies wordt
opgepakt, zodat een vergelijkende studie
ontstaat. Stond de situatie in Zeeland bij
voorbeeld model voor de overige provincies?
Dat is een vraag die als het ware om een
antwoord schreeuwt.
Bert Gerestein van het ADZ heeft Korts
studie gevat in een uitermate fraai uitge
voerd boek. Een reclame voor zijn druk
kerij! En wij in Zeeland mogen best trots
zijn op de landelijke aandacht die het boek
inmiddels heeft getrokken. Het VPRO-
radioprogramma 'OVT' besteedde er uit
gebreid aandacht aan. Het dagblad Trouw
liet zich evenmin onbetuigd, terwijl ook het
Radio-2 programma 'Cappuccino' het boek
behandelde. Kortom: een boek dat in uw
boekenkast niet mag ontbreken.
Allie Barth
47