oudtijds plaatsen van teregtzittingen. Eli- werve of Hillewerf is dus of de Heliumswerf; of de Hille's werf. Bruelis is gelijk Brü-Elis, dit is de Elis of Helas-brug en doet denken aan den gevangentoren, waaruit de misda digers over eene brug ter werve, dat is ter vierschaar en ter gerigtsplaats geleid wer den. Maalstede, ten oosten gelegen, wijst op de stede waar het maal (mallum, indicium publicum) werd gehouden en het vonnis geveld. - Het oude huis of de duivelsberg, aan de noordzijde doet denken aan het fanum of godenhuis, waar de heilige gereed schappen enz. bewaard werden. Eliwerve situeerde hij als middelpunt van een twaalftal omringende vliedbergen, waarvan er vier op vrijwel gelijke afstand van dit middelpunt lagen in een juiste rich ting naar de hemelstreken. Hieraan kop pelde hij de waarschijnlijkheid van zonver- ering, die dan ook hier met de Hela-dienst in verband moet hebben gestaan.^ De Godsdienstleer der aloude Zeelanders oogstte bij het verschijnen veel lof. Het boek werd bekroond met de gouden medaille van het Zeeuwsch Genootschap der Weten schappen.4' Publicaties op waterstaatkundig gebied Het mag opmerkelijk genoemd worden dat Dresselhuis, zonder op dat terrein een opleiding genoten te hebben, zich waagde aan beschouwingen en publicaties op het gebied van de waterstaat en de waterbouw kunde. Er was in Dresselhuis' tijd veel te doen over plannen tot afdamming van het Kreekrak, waardoor Zuid-Beveland met het Brabantse vasteland verbonden zou worden, het hiermede verband houdende graven van een kanaal door Zuid-Beveland, afdamming van het Sloe, enz. Tegen deze achtergrond hield Dresselhuis op 5 december 1827 een lezing voor het Zeeuwsch Genootschap der Wetenschap pen. Ik hield zoodanige afdamming voor bedenkelijk, zo schreef hij. De titel van zijn lezing luidde: Over de aloude gesteldheid en geregelde vorming der landen van het tegenswoordige Zeeland. Het aanvankelijke enthousiasme bij het genootschap om de lezing in een meer uitgebreide vorm in druk uit te geven werd enigszins getemperd door kritische kanttekeningen van de president der Centrale Directie van Walcheren, mr. J. Snouck Hurgronje. Deze had lof voor al wat betrekkelijk oudheid en geschiedenis daarin voorkwam, maar, schreef hij hoffelijk: het scheen mij tevens toe, dat uit de daarbij vermelde daadzaken (feiten) hier en daar gevolgtrekkingen tot den waterstaat der Pro vincie behoorende, wierden afgeleid, die mij niet zonder bedenking voorkwamen.5) Deze kritiek, samen met die van de advocaat mr. Samuel de Wind, zorgde voor een aanzien lijke vertraging. Het duurde tot 1836 voor dat het werk in de serie Nieuwe Verhande lingen van het genootschap het licht zag. In de inleiding bedankte Dresselhuis de heren Snouck Hurgronje en De Wind nadrukkelijk voor hun aanmerkingen, want bedenkingen van zoodanige mannen moeten van zelve tot verbeteringen leiden, en men herziet zijn eigen werk ook wel het onpartijdigst, wan neer het reeds jaren te voren gesteld is. Toch zou juist dit werk na verschijning blijken onderwerp van kritiek te zijn. Zijn vriend, de predikant en geschiedschrijver H.Q. Janssen, die voor de Maatschappij der Nederlandsche Letterkunde na zijn overlij den een levensbericht samenstelde, schreef er het volgende over:.Dresselhuis, die zich op deze bane gewaagd heeft, is natuurlijk van hare gevaren niet verschoond gebleven. En indien zijn werk over oud Zeeland één zijner schoonste en bewonderenswaardigste geestgewrochten is, het is, juist omdat het over oud Zeeland handelt, ook dat waarin hij het meest heeft misgetast. Bevoegde beoordeelaars hebben de onjuistheid der bijgevoegde kaart in onderscheidene bijzon derheden bewezen en de onhoudbaarheid van vele beweringen en etymologiën (woord afleidingen) aangetoond.6' Principieel en onverzettelijk Gedurende de periode 1835-1857 was Dres selhuis schoolopziener in het derde district van de provincie Zeeland, de eilanden Zuid- Beveland en Wolphaartsdijk. Het was geen uitzondering dat de functie van schoolopzie ner door een predikant werd uitgeoefend. Het is in zijn functie van schoolopziener dat 15

Tijdschriftenbank Zeeland

De Spuije | 2011 | | pagina 17