zijn stem zal vaak doorslaggevend geweest
zijn. Hij was afkomstig uit Middelburg
en woonde in Kapelle vanaf 1815. Op 11
december 1846 was hij als ouderling geko
zen. Meerdere keren was voor hem in ver
band met herbenoeming in zijn functie bij
de classis dispensatie aangevraagd. Toen
dit in december 1860 opnieuw plaatsvond,
vroeg de classis nadere uitleg over de nood
zaak hiervan. De kerkenraad antwoordde
dat dit gebeurde op grond van:
1. langdurige en goede diensten aan de
Hervormde Gemeente bewezen, door ijver
voor de stoffelijke en geestelijke belangen
der kerk;
2. de achting door de kerkenraad hem toe
gedragen, waarom zij hem gaarne langer in
hun midden zien;
3. het vertrouwen dat de Gemeente in hem
stelt, die door zijne zitting in den kerken
raad zijdelings den geest van afscheiding
tegenwerkt.6)
Regels voor de diaconie
De zorg voor de armen in de samenleving
was van oudsher als uitgangspunt een
kerkelijke aangelegenheid en wel op het
niveau van de plaatselijke gemeente. Dat
was in het midden van de negentiende
eeuw nog onveranderd van kracht. De
Armenwet van 1854 - de eerste op dit
gebied - regelde de zorg voor de armen in
de vorm van een vangnet. Er werd niet
getornd aan de opvatting dat voorziening
in materiële behoeften van armlastigen
een zedelijke en geen burgerlijke plicht
was. De zorg was in eerste instantie een
kerkelijke aangelegenheid, de burgerlijke
armbesturen moesten de helpende hand
reiken aan degenen die niet of onvol
doende voor kerkelijke steun in aanmer
king kwamen. Ze moesten bijspringen
wanneer de kerken niet bij machte waren
tot onderstand aan de eigen geloofsgeno
ten.
Dit standpunt was geheel in overeenstem
ming met de opvattingen van de Neder
landse Hervormde Kerk, die als bevoor
rechte kerk ook hierin vrij wilde zijn en zo
weinig mogelijk gebonden aan richtlijnen
en bemoeiing van de overheid. De greep
die de kerk op het volk had, diende voor
alles behouden te blijven. In conflictsitu
aties met de overheid beet de kerk vaak
fel van zich af.7) Niet voor niets kwam de
Algemene Synode van de Nederlandse
Hervormde Kerk in 1856 met een Synodaal
Reglement voor de Diaconiën der Neder-
landsche Hervormde Kerk (Bijlage). De
inwerkingtreding werd vastgesteld op 1 juli
1857.81 Het was een weerwoord op de invoe
ring van de Armenwet.
Door het reglement werd het werk van de
diakenen een afgebakend terrein met een
zelfstandige structuur, naast de overige
taken van de kerkenraad. De diaconie
kreeg als kerkelijke instelling een vrijwel
onbegrensde vrijheid van optreden; alleen
het voeren van rechtsgedingen diende zij
over te laten aan de kerkenraad in zijn
totaliteit als formeel vertegenwoordiger
van de Hervormde Gemeente.
Aan de naleving van het reglement door
de diaconieën bleek echter het nodige te
schorten, men was op plaatselijk niveau
te zeer gewoon om naar bevind van zaken
zelfstandig te handelen. Op 1 augustus
1861 richtte de algemene synode zich met
een uitgebreide en waarschuwende brief
tot alle kerkenraden. De reden was dat uit
onderzoek naar voren was gekomen dat
er in de kerkelijke armverzorging nog eene
groote onregelmatigheid heerscht, en dat
het allezins te vreezen is, dat de daaruit
ontstane moeijelijkheden en verwarring
steeds zullen toenemen.
Het doel dat met de invoering van het
reglement werd beoogd, de bevordering
van de vrije en ongedwongene oefening van
christelijke liefdadigheid in de gemeenten,
werd op een aantal plaatsen niet op de
juiste wijze nagestreefd. Wel was de synode
gebleken dat de klachten van de burger
lijke overheid over de handelwijze van de
diaconieën doorgaans overdreven zijn, en
dat de diaconiën daarentegen dikwijls zeer
gegronde redenen hebben, om zich over
de handelingen der gemeentebesturen te
beklagen. De wrijving tussen Kerk en Staat
werd hier door de synode nog eens duide
lijk weergegeven.9'
Met name in de classis Goes ging het met
het stiptelijk naleven van het reglement op
de diaconieën, ondanks de aandrang van
31